Aflevering vijf van de uit het leven gegrepen
verhalen van Sjaak Kraaij en Heer Vos. Heer Vos benadert ondergronds het kippenhok van boer Jansen met behulp van Ingenieur Sjonnie Mol. Deze opmerkelijke onderneming leverde de
feiten op voor het baanbrekende artikel “De Rekbaarheid van de
Vossenstaart in Kritieke Omstandigheden.”
Heer Vos had een knagende honger en als Vos hongerig was
had hij altijd zijn beste ideëen. Hij slenterde het bospaadje af dat naar de
voet van de heuvel leidde waar de bekende kippenboerderij van boer Jansen
gevestigd was. De luchtballonnen, die de afrastering van de boerderij
versierden, hingen er nog met de tekst: 25
JAAR GETROUWD.
“Hoe heeft hij
het volgehouden,” vroeg Vos zich af. Vos was een geboren vrijgezel die het
nooit lang met een vossinetje kon uithouden. “Zij aten natuurlijk wel elke dag
kip,” bedacht hij saggerijnig.
“Dat scheelt
best,” beaamde de achter Vos aan hoppende Sjaak.
Met het zien van de luchtballonnen herinnerde Heer Vos zich
neef Gerrit Kraaij die in de vorige aflevering middels de opheffende kracht van
een luchtballon uit het zicht verdwenen was.
“Hm,”
bromde Vos bedachtzaam, “wat denk jij
Sjaak, zou ik met een paar van die ballonnen het kippenerf niet van boven
kunnen benaderen?”
“Je kunt er
vast wel mee omhoog, maar hoe kom je op de juiste plek beneden?” merkte Sjaak
scherpzinnig op.
“Er eentje
kapot prikken misschien?” opperde Vos.
“En eenmaal
binnen, hoe kom je er dan weer uit? En je bent nog erg zichtbaar ook! Je denkt
toch niet dat Bolle Bullie even de andere kant uitkijkt wanneer jij de kippen
die hij moet bewaken een bezoek vanuit de lucht brengt,” spotte Sjaak. Dat was
een teer punt. Bolle Bullie en Heer Vos waren aartsvijanden. Bullie, een afschuwelijke
hond, vond bijten nog leuker dan blaffen, zoals Vos meerdere malen ondervonden
had.
De vrienden slenterden peinzend verder. Zij troffen ingenieur
tunnelbouw Sjonnie de Mol aan de kant van de weg aan.
“Even een
hapje frisse lucht scheppen,” verklaarde Sjonnie. “Het is een hoop werk hoor,
al dat getunnel. Maar het schiet op, ik ben nu bijna aan het hek van Jansen.”
Er ging ogenblikkelijk een bel rinkelen in het brein van
Vos. “Hey, hey Sjonnie,” begroette Vos hartelijk. “Alles goed? Wij waren net op
zoek naar jou. Goed nieuws broeder, maar het is alleen voor jouw oren en poten
bestemd. Je moet ons beloven het zwijgen te bewaren. Totdat wij deze klus
geklaard hebben.”
Sjonnie en Sjaak keken beiden even verbluft.
“Ja,”
verklaarde Vos, “er zit een schat in het kippenhok van boer Jansen. Dat heb ik
net van mijn oom, Carel van Voschenschoten, vernomen.”
“En waarom
heeft die oom dat nu juist aan jou verteld?” vroeg Sjonnie, die, ook al zag hij
weinig, echt niet van lotje getikt was.
“Het gaat om
een familiegeheim. En ik ben de enige nabestaande.” Vos pinkte een nep traan
weg. “Al mijn ooms en tantes zijn dood. Of bijna dood. De jacht heeft ze de das
om gedaan. Te weinig beschermde natuurgebieden om ons in te verstoppen.
Jachthonden!” sprak hij met ongeveinsde afschuw.
“Mijn
grootvader zag al aankomen dat vossen overal verdreven zouden worden waar de
mens de baas wilde spelen. En de mens wil overal de baas spelen. Die tweebenige
malloot,” voegde hij er bitter aan toe.
“Zie je daar
boer Jansen’s kippenhok,” vroeg hij aan Sjon.
“Dat kan ik
niet zeggen,” antwoordde Sjon, “dat ik een kippenhok zie. Ik kan mijn eigen
poten nauwelijks zien. Maar ik ruik hem wel. Ben er ook wel eens binnen
geweest. Daar is altijd wel wat te eten. ’s-Nachts is het ’t beste. Dan zitten de
kippen op stok in het donker. Dan zien ze je niet en blijven rustig zitten.”
Ingenieur Sjon
gniffelde. “Ik zie ze ze ook niet, maar kan me wel mooi rondbewegen, in dat
hok. Je moet er wel van houden, natuurlijk, van al dat plantaardige voedsel.
Volkorengraan en dergelijke. Ik zelf heb liever een wormpje. Ieder zijn mug,” zei
hij grootmoedig. “Leven en laten leven, zo is het nu eenmaal.”
Heer Vos begon
steeds vrolijker te kijken. Het gaat de goede kant op, besefte hij, met het
plan dat zich in zijn brein aan het ontwikkelen was. “Ik heb,” verklaarde Vos
plechtig en geheimzinnig, “aanwijzingen gekregen over de plek waar de schat
verstopt is, ’t is ongeveer in het midden van het kippenhok.”
“Dat is ook
toevallig,” zei Sjonnie, “ik ben net die kant uit aan het tunnelen. Zit zelf
liever ondergronds bij het kippenerf. Stapels vette wormen. Komt door al die
kippemest. De grond is goed. Buitengewoon goed. Een schat zei je? Dat moet dan
wel een vosseschat zijn. Heb je daar een voorbeeld van?”
Hier moest
Heer Vos even het hoofd krabben. “Mijn oom Carel zei dat het zo geheim was dat
eigelijk niemand er het fijne van wist. Het ging om een uitvinding. Mijn
grootvader was een uitvinder. Hij bedacht een soort graafmachine en heeft daar
een proefmodel van gemaakt. Mijn grootvader, volgens de familie overlevering,
had bedacht dat je met een graafwerktuig diepere holen kon graven om aan de
mens te ontkomen. Buiten bereik te blijven, zogezegd.”
Nu was de belangstelling van Sjon gewekt. “Iets van
metaal zeker,” dacht hij, ”zoiets zou ik ook wel kunnen gebruiken. Dieper hoeft
niet, hoor, wat mij betreft. Maar met een groter tunnelnet zou ik wel eens een
familieleven kunnen beginnen. Ik heb een reuze leuk mollinetje leren
kennen.....”
“Wel
Sjon,” drong Heer Vos aan, “zou het dan niet goed idee zijn om eens te kijken
of we die graver zouden kunnen vinden? Als dat lukt dan kan jij hem ook
gebruiken, daar heb ik uiteraard helemaal geen bezwaar tegen!”
En zo kwamen de buren overeen dat Sjon door zou tunnelen
tot onder het kippenhok, met tunnel size XXL, zodat Vos de tunnel in kon om de
juiste plaats van de schat aan te duiden.
Sjon zou overdag door tunnelen, maar de daadwerkelijke
inval zou ’s-nachts geschieden.
Vanaf de heuveltop volgden onze maten de
ondergrondse vooruitgang van Sjonnie. Die was af te lezen aan de opeenvolging
van molshopen (Terzijde: Sjonnie noemde molshopen geen molshopen. “Het zijn
geen echte hopen,” zei de grondwerker. “Het zijn luchtkleppen en nooduitgangen.
Een soort schoorstenen eerder, wij noemen het luchtpaden. Een versterkt luchtpad heet een schildpad.” Zo lezers,
nu weten jullie ten minste waar de naam schildpad vandaan komt! Onthoud tevens
dat het meervoud van luchtpad luchtpaden
is en dat van schildpad schildpadden,
met een dubbele d. Schildpaden is utrechts. Schildpaden komen alleen in de
buurt van de Domtoren voor).
Af en toe wiekte Sjaak over het spoor van
molshopen/luchtpaden om te zien of het wel de goede kant uit ging. Als het
nodig was streek hij neer in de buurt van de laatste hoop en gaf dan
klopsignalen met zijn poten. Zonder mankeren stak Sjon binnen een paar tellen
het hoofd boven de grond om naar de aanwijzingen van Sjaak te luisteren. “Een
ietsie pietsie meer naar links,” zou Sjaak aangeven, “dan kom je mooi in het
midden van het hok uit.” Sjon was een razend harde werker en het hele karwei
was in een paar dagen gepiept.
Diep in de nacht was het dan zo ver. De laaste molshoop
voor de afrastering lag verstopt onder wat struiken in een kleine bossage en
dat kwam goed uit. Want vandaar gingen ze de tunnel in. Ons gezelschap had in
het bosje een lang touw en een zak verstopt. “Om de schat in te doen en uit het
hok te trekken,” verklaarde Vos. Gerrit hield de wacht en zou middels een ruk
aan het touw aangeven wanneer er onraad was.
“Laat mij maar
voor gaan,” zei Heer Vos.
“Ik ken de
tunnel en jij niet,” wierp Sjon tegen.
“Ik weet waar
de schat ligt, en jij niet,” bracht Vos naar voren.
“Dan moet je
het zelf maar weten, ik vind alles best,” gaf Sjon toe.
“Als dat maar
goed gaat,” prevelde Sjaak.
En Vos ging voor. Sjon volgde met het touw. Gelukkig had Heer
Vos een zaklamp anders was het niks geworden. Vos was gewend aan
ondergronds leven, per slot van rekening lag zijn eigen woning een flink stuk
onder de grond, maar ondergronds kruipend een forse afstand af leggen was iets
nieuws voor onze schatzoeker. Het ging goed totdat Vos en Sjon bij de bocht
omhoog aankwamen. Het was een steile bocht onder de vloer van het kippenhok,
juist voordat de tunnel eindigde onder de voerbak. Hier had Sjon zich toch
misrekend. Ja, Heer Vos kreeg zijn kop door de bocht, zijn voorpoten en zijn
schouders. Maar toen liep het mis. Hij zat vast.
“Sjon, ik zit
vast,” fluisterde Heer Vos. “Geef me eens een duwtje.”
Maar hoe hard Sjon ook duwde, Vos kwam geen centimeter
vooruit. Integendeel, Vos kwam alleen maar vaster te zitten. Ondertussen
ontstond er rumoer in het kippenhok. Want het is niet zo dat kippen in het
donker niet horen. Zij horen wel degelijk ook al zien ze geen steek. Daarom
blijven zij op hun plek zitten en slaan aan de kakel.
“Zusters,”
sprak Dora Kordaat, de hoofdkip van kippenverblijf 2A, “eerst even helemaal stil zijn zodat wij
kunnen uitzoeken waar dit vreemde geluid
vandaan komt.” En het werd stil, zo stil dat je er kippenvel van kreeg. Daar
hoorden zij het weer, die gesmoorde geluiden, ondergrondse gesmoorde geluiden. “Er zit iets onder de vloer,” besloot Dora, “maar wat?” Nu brak er een luidruchtig
gekakel uit dat ook door Dora niet tot zwijgen gebracht kon worden.
Heer Vos in een Beklemmende Positie. Door O. teur (de). 2011. Oost-indische inkt, kleurpotlood en rolpen op papier. Origineel te bezien in Museum voor het Dier in Beeld. |
De bovengrondse geluiden gingen niet onopgemerkt aan Heer
Vos voorbij. Hij wist dat gekakel uit het kippenhok ’s-nachts ongetwijfeld boer
Jansen tot activiteit zou bewegen en mogelijk ook Bolle Bullie. “Doe iets,
Sjonnie, en vlug,” siste Vos. Ook Sjonnie had in de gaten dat hier iets helemaal
aan het mislopen was. “We moeten je er uittrekken, Heer Vos,” fluisterde
Sjonnie, “en ondertussen moet je stil zijn. Anders halen ze Bullie er ook nog
bij!”
Heer Vos probeerde
zich te ontspannen door aan iets leuks te denken, te weten zijn lievelingsboek De Smakelijke Kip: Honderd Beproefde Recepten.
Tegen wil en dank bleven hem echter afschuwelijke fragmenten te binnen schieten uit Honderd Jaar Vossenjacht in Midden Nederland.
“Een nachtmerrie,” fluisterde Vos voor zich heen. Sjon bond het touw stevig vast
aan de staart van Heer Vos, wees Vos fijntjes op de gevolgen van het haantje
de voorste spelen ten koste van terzake kundige vaklieden en begaf zich vervolgens
met de grootst mogelijke spoed naar de uitgang van de ingang, als je begrijpt wat
ik bedoel. Daar stond Sjaak wat heen en weer te hoppen.
“Tralalalala,”
neuride Sjon onverstoorbaar terwijl hij het nachtlicht in kroop, “Sjaak, waar
ben je?”
“Hier dus,”
kondigde Sjaak zich aan, “Hoe is de inval aan het verlopen?”
“Ahem,” sprak
Sjonnie, zijn keel schrapend, “Heel goed. Alles is okee, het enige probleempje is
dat Vos vast zit net voor het einde. De andere uitgang van de ingang, bij wijze
van spreken.”
“Vast???!!!”
vroeg Sjaak klemmend.
“Vast. Hij kan
niet vooruit en ook niet achteruit. Je kan ook zeggen dat zijn positie erg
stabiel is. Maar ik heb de indruk dat hij nu toch wel liever naar achteren
wil.”
Het zag er
even naar uit dat goede raad duur was. Maar Sjon was een geboren optimist.
“Geen probleem
Sjaak. Wij trekken hem er gewoon uit. Mollen hebben altijd een plan B voor
geval van nood. Wij zitten bijna altijd onder de grond. Daar is het touw, haha,
dat heb ik reeds vast gemaakt aan de Heer Vos en het is nu een kwestie van
trekken.”
Heer Vos had het knap benauwd. De rust was weliswaar
teruggekeerd in het kippenverblijf klasse 2A maar hij wist dat het een hele
kwetsbare situatie was die alleen maar geruisloos opgelost kon worden. Hij
begroette de terug gekeerde Sjon dan ook op nauwelijks hoorbare wijze. “Wij
gaan je eruit trekken Vos,” deelde Sjon mede, “even de tanden op elkaar en dan
is alles voor elkaar! Cheers, goede middag, goede avond en daar gaan we dan! See
you later,” eindigde hij vrolijk, en spoedde zich naar buiten. Dank zij een
gelukkig toeval trof Sjon ook de bevriende honden uit aflevering 2 in het bosje
aan. Die wilden wel meedoen. “Eén, twee, drie!,” zei Sjon die het voortouw had
genomen. “Eén, twee, drie,” en elke “één, twee, drie” werd gevolg door een
forse ruk aan het touw.
Aan de staart
getrokken worden was voor Vos een pijnlijke en vernederende ervaring. Hij wilde
eigenlijk flink blaffen van pijn en woede maar moest de kiezen stevig op elkaar
houden teneinde de kippen niet opnieuw te alarmeren.
“Nog een keer,
jongens,” sprak Sjon opgetogen bovengronds, “er zit beweging in. Geef alles wat
je hebt: “Eén, twee, drie....daar gaat-ie!”
En inderdaad,
Heer Vos schoot los en daarna was het alleen nog maar een kwestie van hem eruit
slepen. Dat lukte.
Vos zag er uit als een behaarde zandworm. Zijn staart was
flink uitgerekt en hij haalde flauw adem terwijl zijn tong uit zijn bek hing.
“Het ziet er
naar uit dat jouw plan is vastgelopen,” stelde Sjaak vast. “Wil je het nu
overdoen met Sjon voorop? Heer Vos keek Sjaak heel achterdochtig aan en zei: “Ik
ben nu wel voldoende op mijn staart getrapt, meneer Kraaij, en het is dus echt niet nodig om er ook nog op te gaan
staan!”
“Dat is ingenieur
Sjon, Heer Vos,” antwoordde Sjaak
beleeft, “die op uw staart staat. Hij is uw staart aan het opmeten.”
“Zeker,” sprak
ingenieur Sjon, “ik dacht dat je nu misschien wel de langste staart van alle
vossen in Nederland hebt. Dan kom je misschien toch in aanmerking voor een
mooie prijs, en het is ook van belang voor het wetenschappelijk tunnelgraven. Ik
dacht een artikel te publiceren getiteld: De
Rekbaarheid van de Vossestaart in Kritieke Omstandigheden. Het vakblad
“Tunnelvisie” voor ingenieurs en bouwkundigen heeft daar vast wel
belangstelling voor.”
Maar Heer Vos kon op dat moment geen waardering
opbrengen voor het wetenschappelijk belang van zijn beklemmend avontuur en zijn
stijging op de lijst van vossen met lange staarten. “Ik wil naar huis,”
pufte hij, “ dan ga ik De Gelukkige Vegetariër
eten. Ik bedoel lezen......”