Posts tonen met het label Verhalen over Sjaak Kraaij en Heer Vos. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Verhalen over Sjaak Kraaij en Heer Vos. Alle posts tonen

12 oktober 2013

7. Mijn Naam is Vos, Inspecteur Vos.

versie 12.10.2013

Belevenissen met Sjaak Kraaij en Heer Vos. Aflevering 7: Heer Vos en Sjaak Kraaij bezoeken vermomd als Inspecteurs van de Pluiveedienst het kippenparadijs van Boer  Jansen. Zij vertrekken met een boodschappenkarretje vol met hennen.... voor nader onderzoek.

Het mislukte avontuur met Rosie zat Heer Vos in het geheel niet lekker. Vanuit de boerderij van Boer M. Jansen klonk een enorm lach-gekakel toen Rosie in geuren en kleuren haar ontsnapping en terugkeer uit de doeken deed. Vooral het deel waarin Rosie vertelde dat Heer Vos tegen de afrastering aanknalde terwijl zij al net binnen was werkte onbedaarlijk op de lachspieren van de kippen. Ze kukelden zich ondersteboven van het lachen.
  “Mooi zo,” zei boer Jansen (Met voor vrienden) die het levendige bedrijf in de kippenleefruimtes met welgevallen bekeek.
      “Rosie hier heen halen was een uitstekend idee, ook al zeg ik het zelf. Het begint te werken. Zie die kipkes eens lachen, niet? En’t is ook nog een leuk ding om naar te kijken,  zo’n fris varkentje.”
      Mistroostig zat Heer Vos dit allemaal aan te zien. Hij vroeg zijn maat Sjaak Kraaij niet om naar de majesteitelijke wilde kastanjeboom in de hoek van het erf van de boerderij te vliegen om vanuit die uitkijkpost de gebeurtenissen waar te nemen  om  vervolgens verslag uit te brengen van wat daar allemaal gezegd werd. Erger nog: Hij wilde niet weten wat er allemaal gezegd werd. Al die vrolijkheid zei hem genoeg.
      “Heer Vos,” merkte Sjaak op, “Het lijkt erop alsof die Rosie u edelachtbare aan het nadoen is.”
      En inderdaad, daar leek het niet alleen op, dat was nu net wat zij aan het doen was.
    “Het moet anders èn beter Sjaak,” sprak Vos verbeten. Wij vossen staan bekend om onze slimheid, varkens om hun domheid en kippen om hun kippigheid. Jullie vliegende kraaien vangen altijd wat. Maar mijn slimheid en jouw gevlieg leveren ons geen kippen of varkentjes op.”
Op dat moment kwam een bestelbusje voorrijden bij kippenboerderij klasse 2A van Boer Methusalem Jansen. Op de zijkant stond:

Ministerie van Landbouw
Inspectiedienst voor Pluimvee

Twee in hagelwitte uniformen gestoken beambten stapten uit. Zij liepen zonder enige aandacht te schenken aan Baba Zwartschaap en zijn assistent Bolle Bullie (ook wel Bullie Dozer geheten) het erf op naar de ingang van de boerderij.
      “Er op af Sjaak! Hier moeten we meer over weten,” beval Heer Vos. En Sjaak fladderde naar zijn vertrouwde uitkijkpost in de wilde kastanje boom. Hij luisterde de beambten af die op het kippenerf in gesprek waren met Boer Jansen.
      “Zoals u weet,” spraken de ambtenaren vormelijk, “zijn wij gehouden om zo nu en dan te controleren of u zich wel aan de regels houdt op grond waarvan uw kippenboerderij de beoordeling 2A verkregen heeft. Omdat wij u al zo lang kennen hebben we er alle vertrouwen in dat bij u alles in orde is.”
      “Heren, komt u toch binnen,” sprak Met uitnodigend, “komt u gerust efkens naar de kipkes kieken, en dan heeft u misschien nog tiet voor’n lekker bakske koffie met koek en ’n borrel.”
      “Jansen, ’t is maar dat je het weet,” deelden de ambtenaren hem vertrouwelijk mede, “maar de inspectie is veranderd. De minister heeft een onafhankelijk steekproeventeam ingesteld, die naast de geregelde inspectie die wij uitvoeren op onverwachte tijden en plaatsen komt onderzoeken. De minister is van mening dat de gewone inspecties soms wat te soepel verlopen, en, eh, aangetrokken moeten worden door inspecteurs van buiten.”
      “Oho,” reageerde Jansen bedachtzaam. Hij wist heel goed dat bevriende ambtenaren af en toe wel eens een oogje dicht deden bij een kleine overtreding. Zo zaten er wel eens meer kippen in het hok dan toegestaan was. “Da’s goed dat jullie me dat koo’m vertellen jongens, ik zal daar rekening met houden.”
      Sjaak rapporteerde aan Vos. “Er is een nieuwe inspectiedienst die onverwacht streng komt controleren of boer Jansen wel aan alle eisen voldoet. En boer Jansen gaat morgen naar de stad om vers voer te kopen.”
      “Aha,” sprak Vos bedachtzaam. “Juist. Zozo. Dat opent toch wel wat mogelijkheden, Sjaak. Maar hoe komen wij aan die witte jassen?

De volgende ochtend hielden Heer Vos en Sjaak Kraaij vanuit hun favorite heuveltop kippenboerderij klasse 2A van Boer M. Jansen in de gaten. Zij wachten met spanning op het tijdstip dat Boer Jansen zich naar de kippenvoer groothandel zou begeven om zijn legkippen klasse 2A van eerste klas organische maaltijden te voorzien.
      “Daar gaat-ie,” verklaarde Kraaij met enige opluchting. “Tijd om aan de slag te gaan.” En de keurig in het wit gestoken heren wandelden op hun gemak naar de kippenboerderij, een boodschappenkarretje achter zich aan trekkend. Bij het hek aangekomen belden zij aan. Achter het hek verscheen Baba Zwartschaap, het hulpje van Boer Jansen.
      “Wat motten jullie,” vroeg Baba onvriendelijk, want hij had het niet op uniformen.
      “Mijn naam is Vos,” verklaarde Vos, “Inspecteur Vos, wel te verstaan. En deze heer is mijn collega Kraaij. Wij zijn van de Inspectiedienst voor het Pluimvee. Hier zijn onze papieren,” zei Vos terwijl hij op achteloze wijze een blad vol stempels aan de ongeletterde Baba overhandigde.
      “In naam van De Koning,” las Baba met moeite, “gelast ik u onze geëerbiedigde Inspecteurs zonder enige beperking of hindernis geheel en al toegang te verschaffen tot uw kippenhouderij en alles wat daar op staat. Op straffe van kortsluiting. Getekend, Jan de Koning. Hoofd Dienst pluimveebevolking.”
      “De baas is er niet,” melde Baba, “dus dat moet maar even wachten.”
     “Hier wordt niet gewacht,” deelde Vos op bitse toon mede, “Wij zijn van het bijzondere inspectieteam dat juist op onverwachte momenten komt inspecteren en dit is zo’n onverwacht moment. Je hebt het bevel toch wel begrepen, niet?” En Heer Vos wapperde het rood gestempelde papier voor de verwarde Baba. “En bedenk wel dat wij niet alleen naar de kippen kijken maar ook naar de kwaliteit van het personeel en de medewerking die wij krijgen. Tijdrekken aan de poort aanvaarden wij niet. Tijd is geld. Opschieten dus. Anders sluiten we de tent. Dan komt niemand er in en gaat niemand er uit, jij ook niet.”
      “Als daar maar geen gedonder met Boer Jansen van komt,” mompelde Baba somber terwijl hij met tegenzin het hek opende.
      “Maak je geen zorgen,” uitte Kraaij op luchtige toon, “het enige wat je hoeft te doen is meewerken. En zo op het oog ziet het er hier best netjes uit. Inspecteur Vos ruikt u iets waar een luchtje aan zit?”
      “Eerlijk gezegd,” antwoorde Vos, “het ruikt hier best lekker. Laten we eerst maar eens een kijkje bij de kippenrennen nemen,” en begaf zich opgewekt naar de kippenleefruimten. Kraaij liep op zijn gemak achter Baba en Vos aan, het handige boodschappenkarretje op wieltjes achter zich aan trekkend.  
      “Leg maar eens uit hoe het hier in elkaar zit,” zei Vos op uitnodigende toon.
      “Nou, eh,” begon Baba, “hier aan deze kant zitten de aankomende hennen. Elke twee maanden begint Boer Jansen aan een nieuwe toom kuikens. Daar hebben we drie hokken voor.”
      De Inspecteurs bekeken de gebouwen en hun inhoud met oprechte belangstelling. “Een zeer goede opstelling,” beaamde Vos, “een mooi voorbeeld van doorlopende vernieuwing. Wij zullen onder de oudere kuikens wat steekproeven nemen. Baba,” wees Vos Baba aan, “Uit hok 2 die daar in het hoekje en dan uit hok 3 die dikkerd daar. Kraaij schrijf je dat even op in het rapportageformulier? Goed zo. Juist Baba, doe ze hier maar in,” sprak Vos geruststellend terwijl hij het boodschappenkarretje opende voor de piepende opgroeiende kippen.
      “En nu op weg naar de echte hennen,” sprak Vos welgemoed. “Laten we eens kijken hoe het daarmee staat.”
      De hokken met vrije uitloop van de leggers bevonden zich aan de andere kant van het erf en ook hier werd Vos getroffen door de fraaie opzet en inrichting van de legboerderij.
      “Het is bijna niet te bevatten,” mompelde Vos voor zich uit, “één mens met zoveel kippen.”
      “Daarom zijn wij dan ook hier,” verklaarde Kraaij op waarschuwende toon. Niet ten onrechte vreesde hij dat de in vervoering gerakende Heer Vos iets totaal ontoepasselijks zou zeggen en daarmee de argwaan van Baba zou opwekken.
      “Juist Baba, laten we maar verder gaan met de steekproeven. Ik zou zeggen haal er maar eentje uit de hokken 5, 7 en 10. Die kunnen er makkelijk bij.”
De grote kippen kakelden behoorlijk toen zij uit hun hokken gelicht werden. Uit voorzorg hielde de Inspecteurs enige afstand want zo dom zijn kippen nu ook weer niet wanneer het op het herkennen van hun natuurlijke vijanden aankomt.
      “En wat gaan jullie met die kippen doen,” vroeg Baba beklemd toen hij de nieuwkomers in het karretje stopte. “Boer Jansen vindt het vast niet leuk wanneer er kippen weggehaald worden voor de koning.”
      “Op last van De Koning,” verbeterde Sjaak. “Maak je geen zorgen, wij tekenen voor die kippen op het formulier van De Koning. Die kippen gaan mee voor nader onderzoek. Op kippenziektes. Dat kunnen we hier niet uitvoeren. Boer Jansen ontvangt binnen een paar dagen een rapport van ons. Maar je kan hem alvast meedelen dat wij onder de indruk zijn van de manier waarop zijn bedrijf opgezet is. Als die steekproefkippen nu ook nog gezond blijken te zijn dan is alles in orde.”
      “Zeker,” beaamde Vos, zich richting uitgang begevend. “Het is een smakelijk etablissement waar we vaker hopen te komen. En jij, Baba, hebt ons goed ten dienste gestaan. Onze complimenten. Wij zullen dat in ons rapport vermelden. Sjaak mag ik dat formulier even, dat van De Koning. Dan teken ik dat af. Goed zo,” besloot Heer Vos, “Heer Baba, jij kan dit document bewaren en vergeet niet om het aan je baas te geven wanneer hij terugkomt. Het is nu tijd voor ons om met deze hennen aan de slag te gaan en dan hoort Boer Jansen het wel. Goedemorgen! En tot ziens.”
      En daar toog ons gezelschap op weg, bij het hek links af de asfaltweg volgend tot aan het zandpad aan de rechterkant dat naar de Bovendoornsche heuveltop leidde en de daar achter gelegen bossen. Vos keek met welgevallen naar het bord aan het begin van het pad. Er stond op:

Bovendoornsche Bossen.
Beschermd natuurgebied.
Niets plukken of beschadigen.
Laat de dieren met rust.
Houd uw hond strikt aan de lijn.
Overtredingen worden streng gestraft.

      “No home like home,” bevestigde Heer Vos tevreden. “Toch wel een heel gedoe, dat gesleep met dat karretje” vervolgde Heer Vos die het karretje moeizaam voorttrok over het hobbelige, steigende zandpad, “maar wel zeer de moeite waard.”
      Bovenop de heuvel stelde Vos een korte rustpauze voor. “Dat gezeul met dat karretje is best uitputtend,” merkte Vos op, “en hier kunnen we op ons gemak het menu bespreken met uitzicht op de voormalige huisvesting van onze hoofdschotel. Ik zelf ben erg voor geroosterde kip. Zo langzaam gaar stoven op een laag, geurig hout vuurtje, dat kan niet beter.....”
      Uit het karretje klonk gesmoord gekakel.
      “Maak je niet druk,” voegde Vos de kippen toe, “aan alles komt een einde. Of hadden jullie zelf een beter voorstel?”
      “Daar komt Boer Jansen aangereden,” merkte Kraaij attent op. “Kijk, Baba doet het hek open om de pickup met voer binnen te laten.”
      “Heel geschikt van Boer Jansen,” gaf Heer Vos te kennen, “dat voeren van ons avondmaal. En ook leuk voor de kippen, al dat goede eten in zo’n prettige omgeving!”
      Dit maal klonk het gekakel uit het karretje een stuk minder gesmoord.
      “Jullie zouden blij moeten zijn dat Kraaij en ik van kippen houden,” hield Heer Vos de kippen voor, “en bovendien is het goed voor jullie om te leren dat niet elk beest in zo’n welvaartsstaat als die van jullie leven. Menigeen moet zijn eigen maaltijd bij elkaar sprokkelen, zoals wij bij voorbeeld, en jullie zien nu zelf hoeveel werk dat met zich mee brengt........”
      Er viel een drukkende stilte. Maar niet voor lang. Vanaf de weg klonk verwoed geblaf en als een vos verwoed geblaf hoort gaat de rode alarm knop aan.
      “Wat gebeurt daar?” vroeg Heer Vos achterdochtig.
      Kraaij fladderde op om een beter zicht op de omgeving te hebben – en kon meteen zien wat er aan de hand was.
      “De honden staan bij het hek van de boerderij en Boer Jansen laat ze iets ruiken. Een papier met rode stempels,” lichtte Kraaij Vos in.
      “Ojee, dat is het Bevel van De Koning,” begreep Vos, “Kraaij we moeten er vandoor. Boer Jansen zet Bullie Dozer en Bef Spijker op ons spoor. Wegwezen!”
Ons tweetal begaf zich ijlings dieper de Bovendoornsche Bossen in doch werden in hun vluchtpoging belemmerd door het boodschappenkarretje met inhoud dat zij achter zich aanzeulden. De kippen in dat karretje maakten nu een hels lawaai. Thea, assistent legleidster uit hok 6, kukelde luidkeels: “Zusters, het is nu of nooit, het is er op of er onder, kukel wat je kan anders valt er niets meer te kukelen!” Ook de kippen hadden het hondengeblaf gehoord en herkend.
      “Als Bullie Dozer deze onverlaten te pakken krijgt zul je eens wat meemaken!” kukelde zij vol overtuiging. “Maar het moet wel snel,” voegde zij er wat minder zeker aan toe.
      “Is het nog ver, die burcht van je?” vroeg Kraaij op indringende wijze. “Of heb je iets dat dichterbij is waar je je kan verstoppen, liefst met buit natuurlijk.”
      Vos kreunde. De wereld deugt niet, besefte hij. Middels een meesterlijk plan krijg je je lievelingsmaal in het boodschappenkarretje en dan komen die afschuwelijke honden de pret verstoren!
      “Ik was van plan naar de oude boshut te gaan. Zoals je weet is het daar goed koken. Je hebt een dak boven je hoofd en we kunnen die kippen daar ook wel een tijdje vasthouden. Maar dat redden we niet.”
       
      De afschuwelijke honden waren inmiddels een stuk dichterbij gekomen. En  achter de honden liepen Baba en Boer Jansen puffend de heuvel op. “Kijk daar is het spoor van het karretje,” zei Boer Jansen, “daar zitten mijn kippen in. Natuurlijk zit die Vos daarachter. En jij, Zwartschaap, bent een uilskuiken. Toegang op last van De Koning, Hoofd der Veterinaire Inspectie afdeling Pluimvee. En dan die stempels. Gewoon gemaakt door met rood kleurpotlood te krassen op een papier met een muntstuk met de afbeelding van onze majesteit de Koning er onder.”
      De honden waren inmiddels uit zicht verdwenen. Boer Jansen en Baba sjokten achter het spoor aan. In de verte klonk zwak het hondegeblaf en toen werd het merkwaardig stil.
      Die stilte werd veroorzaakt door wat zich in het brein van Vos had afgespeeld. Heer Vos was tot het ontluisterende inzicht gekomen dat de situatie onhoudbaar geworden was en dat hij afstand zou moeten doen van de kippen die hem zo dierbaar waren. De zaak was nu om zonder kleerscheuren met behoud van lijf en ledematen van het gevogelte af tekomen. Tot verbijstering van Sjaak stopte Heer Vos plotsklaps zijn gehaaste aftocht en draaide zich om teneinde de aanstormende honden recht in de ogen te kijken. Terwijl de tierende honden zich klaar maakten voor een verscheurende sprong en Sjaak vanuit veilige hoogte vanuit een boom de ontwikkelingen gadesloeg spelde Heer Vos een blazoen op zijn witte inspecteursjas.
      “Heren,” sprak Heer Vos de honden streng toe, “beseft u wel dat u zich in beschermd natuurgebied bevindt waar de dieren die daar leven met rust gelaten moeten worden? En dat overtredingen streng gestraft worden? Ik ben zo’n beschermd dier. En niet alleen dat, ik ben ook assistent boswachter klasse 4b. 4b van vierbenig,” voegde Vos er aan toe, op het blazoen tikkend. “Wij staan onder toezicht van klasse 2b. 2b van tweebenig. De mens dus, die is de boswachtmeester. Onze boswachtmeester zal jullie wel weten te vinden als jullie ook maar een poot naar mij uitsteken. Boswachtmeester Hendrikus Groen zal bovendien jullie 2b’er Boer Met Jansen aanspreken over zijn gebrek aan eerbied voor beschermd natuurgebied, nalatigheid in het handhaven van het met rust laten van de dieren die leven in de Bovendoornsche Bossen en het niet aan de lijn houden van zijn honden. Dat gaat hem een stevige duit kosten. Jullie honden zullen, als je geluk hebt, in het asiel voor werkloze honden belanden.”
      Lezer, het moet gezegd worden dat hoewel Bullie Dozer en Bef Spijker ijzersterke honden zijn, deze waakzame beesten niet begiftigd zijn met een buitengewoon goed stel hersens. Bullie keek Vos met troebele ogen aan. “O ja,” sprak hij duister, “en wat ga jij er aan doen als ik je in een keer uit je vossenlijden verlos met een goede knauw in je nek?”
      Heer Vos, ondanks zijn bravoure, huiverde. “Beste Bullie,” antwoorde Vos op vriendelijke en verklarende wijze, “zie je dat zwarte ding daar in die boom? Begrijp je dat dat ding kan vliegen met reisbestemming boswachtmeester klasse 2b, toevallig ook de buurman van jouw Boer Jansen? En dat deze Boswachtmeester je vervolgens zal opwachten bij het hek en voordat je het weet zit jij opgesloten wegens moord op een bescherm dier.”
      “En die kippen dan,” kwam Bolle Bullie terug, “die heb je gewoon gestolen. Je ben een oplichter. Die kippen zijn geen beschermd natuurgebied.”
      “Precies,” zei Vos, “dat is nu juist zo leuk aan ze.”
      “Die kippen zijn van Boer Jansen,” verklaarde Bullie, “en daar gaan ze weer naar toe, met of zonder boswachter klasse 2b.”
      Voor het eerst klonk er nu vrolijk en bemoedigend gekukel uit het boodschappenkarretje.
      “Misschien zijn ze nu wel een eitje aan het leggen,” sprak Vos hoopvol. “Ik begin best honger te krijgen.”
       In de verte klonk geroep. “Bullie, Bullie! Spijker, Spijker!”
      “Het is in jullie belang en dat van jullie werkgever om er nu als hazen van door te gaan,” drong Vos met klem aan. “Deze verstoring van de natuur heeft nu wel lang genoeg geduurd.”
      “Malle Eppie,” blafte Bullie, die hoewel niet echt slim ook niet echt dom was. “Wij stappen op, maar met medeneming van dat karretje met inhoud. Spijker, trekken maar!”
      “Afblijven!” kefte Vos, “dat is mijn karretje! Dieven!”
      Bolle Bullie en Spijker lieten een hondengehuil horen dat er niet om loog en begonnen met het karretje aan de terugweg.
      “De honden hebben Vos te pakken, Baba,” gaf Boer Jansen te kennen. “Er op af!”
      “Best zwaar, dat karretje trekken,” liet Bullie weten.
      “Het zou dan ook veel beter zijn als je er eentje uithaalde,” bedacht Vos, “dat scheelt best in de moeite.”
      “Komt niets van in,” deelde Bullie vast besloten mee. “Maak nu maar dat je weg komt voordat Boer Jansen je ziet want dan zijn de poppen pas echt aan het dansen!”

En zo ging het ook. Heer Vos verwijderde zich om op veilige afstand de loop der gebeurtenissen gade te slaan. Hij zag de honden voortploeteren richting heuveltop. Halverwege ontmoette Boer Jansen het honden- en kippengezelschap.
      “Goed gedaan jongens,” prees Boer Jansen de waakhonden, ”Jullie hebben wel een extra bot verdiend. Jammer dat jullie die vos niet te pakken hebben kunnen nemen. Maar dit is wel een best leuk karretje.”
      Die mening werd echter niet gedeeld door de inhoud van het karretje. De kippen keerden flink geschokt terug in hun hokken en de leggers waren behoorlijk van de leg af. Merkwaardigerwijze klopte Boswachter 2b Hendrikus Groen die avond inderdaad bij Boer Jansen aan. “Het is maar goed dat wij buren zijn,” verklaarde Hendrikus aan de deur, “want ik moet je toch onder ons er op wijzen dat honden alleen aangelijnd het bos in mogen. Ook al is die Vos er met je kippen vandoor. Uiteindelijk zijn er in dit land nog maar een paar wilde vossen over en staat het bol van de legkippen.”
      “Er is ook zoiets als mijn en dijn,” weerlegde Boer Jansen, “er daar hebben die vossen geen oog voor. Je denkt toch niet dat ik zo’n vos ongestraft met mijn kippen er van door laat gaan!”
      “Boer Jansen, als jouw honden hier in het bos ongelijnd rondrennen dan is het verschil tussen mijn en dijn ook zoek. Want die honden gaan achter van alles aan, zoals konijnen, hazen of fazanten; allemaal dieren die geen kippen roven. Dus als je een probleem met vos in het bos hebt, kom dan eerst naar mij dan kunnen we het probleem gezamelijk volgens de regels oplossen.”
      Het was jammer voor Heer Vos dat deze beschermende uitspraken hem ontgingen. Vos kon best wel wat opbeurende woorden gebruiken. Nadat de honden uitbundig blaffend met het karretje vertokken waren sleepten en fladderden Vos en Kraaij zich moeizaam naar de oude boschhut. Daar lag nog net een pakje kippensoep in de kast met noodransoenen dat ons gezelschap tot avondmaal diende.
      “Vullen doet het niet echt,” gaf Vos te kennen, “en het is niet meer dan een voorproefje voor een hoofdmaaltijd die er niet is. Wat denk je Kraaij,” vervolgde Heer Vos, “zouden ze in Barneveld ook vossen aannemen?” (Barneveld, dierbare lezers, is het Mecca voor de kippenkenners. Daar bevindt zich de Hogeschool voor de Kippenkunde!).
      “Ik moet het daar toch eens met boswachter Hendrikus Groen over hebben. Misschien dat hij wel een goed woordje voor me wil doen! Hendrikus zal het vast waarderen wanneer een vos zoals ik tot de hoger opgeleiden wil behoren,” besloot Heer Vos, “en hij op deze manier kan bijdragen aan het einde van de vossendiscriminatie. Of is het misschien handiger om de Vereniging van Vrienden van het Gevogelde Dier op te richten?”

      Zoals jullie zien, beste lezers, had het karige avondmaal Heer Vos tot nadenken gestemd. Nu is het tijd voor een goede nachtrust en dan zien we morgen wel weer verder!! 

06 november 2011

6. Rosie, het Dansende Varkentje


Aflevering 6 van de Alles Onthullende Verhalen over Sjaak Kraaij en Heer Vos. Rosie, het dansende varkentje, is een vreemde eend in de kippenbijt. Wanneer de kippen Rosie vertellen dat Boer Jansen haar houdt vanwege haar spek en niet vanwege haar danskunst haalt Heer Vos Rosie over om te ontsnappen teneinde een gruwelijk lot te ontlopen. In het duister heuvel opwaards vallen Rosie de schellen van de ogen..... 

Rosie de Ballerina. 2011, kleurpotlood op papier, door Alias O.Teur. 
"Groots en meeslepend wil ik leven," droomt Rosie, 
terwijl Sjaak Kraaij het varkentje op haar voedingswaarde inschat....!

Rosie is een nieuwkomer op de boerderij van Methusalem Jansen. Haar erf ligt naast dat van Dora Kordaat en haar legkippige zusters. Zij is een alleenstaand varkentje. Op de tenen van haar achterpoten staande kan zij rondjes draaien; balletachtige rondjes waren het die pirouettes genoemd worden. Dora en het hele toom kippen van afdeling 2A zagen het gedoe met verbazing aan. “Wie ben je en wat doe je hier?” vroegen de kippen zich af.
      “Ik ben Rosie, de danseres van boer Jansen,” antwoordde Rosie dan.
      “Wat een vreemd beest,” kakelde Mien, assistent kippengroepleidster, “zij kan vast geen eieren leggen.” 

Vanaf de heuveltop naast de boerderij bekeken Sjaak Kraaij en Heer Vos met meer dan gebruikelijke belangstelling naar de commotie op het erf. “Zie je dat Sjaak,” merkte Heer Vos op, “er is een beest bij gekomen. Het lijkt op een varken maar staat op de achterpoten te wiebelen. Misschien is het boer Jansen aan het nadoen. Sjaak, ga er eens op af.”
      En Sjaak vloog naar de majesteitelijke wilde kastanjeboom in de hoek van het erf. Op een tak gezeten, verscholen door het groen, kon hij horen en zien wat zich bij de kippen afspeelde. Hij kwam net op tijd om Mien te horen kakelen:
      “Danseres van Boer Jansen? Wie geloofd dat nou? Boer Jansen wil gewoon ’s-ochtends gebakken eieren met spek.”
      Na deze boute uitspraak viel er een ongemakkelijke stilte, en dat was heel uitzonderlijk want in de kippenwereld wordt juist gekakeld als er iets bijzonders gebeurt. Legkippen kakelen niet over wat er met de eieren gebeurt die elke dag uit het hok gehaald worden. Het gebeurde af en toe dat een kip broeds werd en niet van de door haar gelegde eieren afwilde. De broedse legkip raakt gemakkelijk depressief en elke legkip wist dat haar ook zoiets kon overkomen. Het was dus een gevoelig onderwerp dat het liefst vermeden werd. Behalve wanneer Dora één van haar fameuze workshops deed. Maar daarover later meer, beste lezer, geniet ondertussen met een gerust hart van een vers scharrel eitje, want de zin van het leven voor de legkip zit ‘m nu eenmaal in het leggen. Het praten over de zin van het leven van een slachtvarken in het bijzijn van dat varken was ook in de kippengemeenschap grof en harteloos.
      Sjaak had genoeg gehoord. Hij fladderde de kastanjeboom uit om verslag uit te brengen. “Er is inderdaad een varkentje bijgekomen,” vertelde hij. “Het is een jong ding dat op haar achterpoten rondjes draait en daar soms tralalala bij knort. De kippen denken dat zij op de boerderij is gekomen omdat boer Jansen voor ontbijt gebakken eieren met spek wil hebben. En zij ziet er inderdaad uit als een lekker spekvarkentje.”
      Ogenblikkelijk verscheen er die peinzende blik in de ogen van Heer Vos die Sjaak herkende als “Bezig met uitbroeden van PLAN: NIET STOREN.”
      “Die Boer Jansen toch.....” mompelde Vos, en ontvouwt het plan dat hij net bedacht heeft. 
      Op het erf wordt nog flink door gekakeld en gekukeld. Rosie was niet erg te spreken over de belangstelling die zij van kippenzijde ondervond. “Als jullie het niet leuk vinden wat ik doe,” knorde zij vinnig  terwijl zij een paar danspasjes uit het bekende ballet Het Vrolijke Varkentje maakte, “dan kijk je maar de andere kant uit.” Dansen was haar lust en leven.
      “Ik hoorde wel wat jullie daar zeiden over ontbijt met eieren en spek. Maar mooi dat jullie daar naast zitten. Methusalem Jansen heeft mij aangetrokken (ja, ja lezers, Rosie gebruikt het woord: ”aangetrokken” en niet “gekocht”) vanwege mijn danskunst. Natuurlijk vindt hij mijn innerlijk ook aantrekkelijk, maar het ging hem allereerst om mijn danskunst. “Ook op de boerderij hoort cultuur,” legde Methusalem mij uit. “Anders gaan de dieren zich vervelen en dan gaan zij kippenkwaad uithalen.“
      “Zoals veren pikken,” voegde Rosie er op eigen houtje aan toe, wijzend op een onder-kip die beroofd was van al haar nekveren en treurig uit haar ogen keek. “Dus in plaats van zo benepen te doen over mijn broodwinning zou je er enige waardering voor kunnen opbrengen, juffrouw Mien.”
      En Rosie draaide de kippen de rug toe. Maar in  haar jonge brein waren toch wat vraagtekens ontstaan. Was het wel echt waar dat boer Jansen haar geheel en uitsluitend hield vanwege haar danskunst en onderhoudend vermogen? Of had hij toch een ander doel met haar voor? En wat als de kippen doorgingen geen prijs te stellen op haar aanwezigheid, wat dan? Zij liep naar de hoek van haar erf waar de grote wilde kastanjeboom staat en ging er lekker onder liggen. Tijd voor een schoonheidsslaapje. 

Het liep al tegen de namiddag toen Rosie wakker werd door een getik tegen de afrastering van haar erf. Zij deed haar ogen wat lodderig open en zag een keurige heer die met zijn wandelstok tegen het gaas aantikte. “Neemt u mij alstublieft niet kwalijk, juffrouw, dat ik u stoor. Mijn naam is Vos. Jonkheer Vos van Vossesteyn is mijn volledige naam. Ik woon daar achter die heuvel in de Bovendoornsche  Bossen. Beschermd natuurgebied zoals u weet. Ik had het genoegen en voorrecht vanaf die heuveltop uw voortreffelijke dansbewegingen te mogen waarnemen. Mijn wel gemeende gelukwensen. Zoiets zie je niet vaak.”
      Rosie bloosde van genoegen – dat kon je niet goed zien omdat Rosie zo roze was als, nou ja, als een pas geboren varkentje – maar, geloof me, dit was een opkikker die ze wel kon gebruiken na dat moeilijke gedoe met die kippen.
      “Ik, eh, begrijp,” vervolgde Heer Vos op half vragende toon, “dat uw buren iets minder onder de indruk zijn van uw kunstzinnige uitdrukkingen?”
      “Die zeggen dat ze er niks aanvinden,” verklaarde Rosie teleurgesteld. “Zij zijn echt een beetje kippig, als u begrijpt wat ik bedoel. Kortzichtig. Kunnen het grotere plaatje niet zien. Daar heb je nu juist kunstenaars voor nodig. En dat willen ze niet,” besloot Rosie. 
      “Ik ben beschermheer van de Vereniging tot Bescherming van de Dierlijke Kunstzin,” vermelde Heer Vos met enige plechtstatigheid. “Het is het doel van onze vereniging dieren die bedreigd worden in hun kunstuiting te beschermen en zonodig te bevrijden van wat hun beperkt. Er doen geruchten de ronde dat u voorbestemd bent tot, eh, gerookt spek. Bacon, zo gezegd.”
      “Dat zeiden die kippen ook al,” antwoordde Rosie verschrikt. “Maar Met (Methusalem Jansen, wordt hier bedoeld, beste lezer) zou nooit zoiets doen. Hij zei: “Rosie, het wordt tijd dat die kippen een dansje leren, en jij gaat dat doen.”
      “Beste Rosie,” zei Heer Vos vertrouwelijk, “ik heb hier inside information uit de meest betrouwbare bron. Het is een kwestie van leven of dood.” Vos liet een schril blafje horen. Als uit het niets verscheen Sjaak Kraaij nu op het toneel.
      “Mag ik Sjaak Kraaij aan u voorstellen mejuffrouw,” sprak Vos. “De Heer Kraaij is werkzaam bij de BV Jansen, M. Agrarische werkzaamheden.
      “Om precies te zijn, mevrouwtje,” zei Sjaak op temerige wijze, “ik ben hoofd van de afdeling productverwerking. Ook wel “toegevoegde waarde” genaamd.”
      “En?” vroeg Rosie, die zich steeds onprettiger begon te voelen.
      “Uche,” schraapte Kraaij zijn keel. “ik hoop dat u het waardeert wanneer ik u vertel wat Boer M. Jansen BV met u van plan is. U begrijpt hopenlijk wel dat mijn baan hier op het spel staat!”
      “Kom op Kraaij,” antwoordde Rosie, “en wind er geen doekjes om.”
      “Het feit is, beste Rosie, dat Boer Jansen mij opgedragen heeft de varkensrokerij goed schoon te maken. Jansen zei dat er een reuze lekker spekvarkentje aangekomen was dat het roken meer dan waard was!” deelde Kraaij mee.
      “Ojee,” bracht Rosie er uit. “En hoe moet dat nu verder?”
      “Laat dat maar aan ons over Rosie,” sprak Heer Vos op geruststellende toon. “Wij hebben dat varkentje eerder gewassen, als je begrijpt wat ik bedoel. Blijf lekker buiten. Wanneer het goed donker is zal je deze fluittoon horen. Kom dan precies naar deze plek, onder de wilde kastanje. Vandaar brengen wij je naar de vrijheid.” 

En zo ging het ook. Vos was een goede korte afstands graver. Voor dit klusje had hij ingenieur Ondergrondse Weg en Waterbouw ( Ir OW&W) Sjonnie Mol niet nodig. Bovendien was Rosie een klein varkentje. Het graven was in een kwartiertje gepiept. Heer Vos floot en Rosie kwam van achter de wilde kastanjeboom te voorschijn.
      “De weg naar de vrijheid,” zei Vos en wees naar de tunnel. Rosie kon er gemakkelijk door heen en gedrieën begaven zij zich heuvel opwaarts.
      “Beter laat dan nooit,” prevelde Vos.
      “Pardon?” vroeg Rosie.
    “Het avondmaal bedoel ik.” Vos had een hele forse honger gekregen en voor zijn geestesoog zweefden allerlei schitterende maaltijden. “Het is ook handig dat je er geen boter of olie voor nodig hebt.” voegde hij er aan toe.
      “Waarvoor?” wilde Rosie weten.
      “O, voor het bakken van speklapjes.”
      “Je hebt het toch niet over mij?” vroeg Rosie achterdochtig.
      Rosie liep onhandig op haar achterpoten de heuvel op. Zij had haar balletschoentjes nog aan. Bij het naderen van de heuveltop vroeg Sjaak: “Heb je het liever gerookt of gebakken?”
      “Een gebakken carbonaatje zou er wel in gaan,” gaf Heer Vos te kennen. “En het spek kunnen we het beste roken. Dan is het ook langer houdbaar. En die pootjes kunnen wel in de hutspot. Het begint toch al aardig tegen Leidens ontzet aan te lopen.”
      “Gemenerikken” knorde Rosie op schelle toon. “Jullie hebben het wel over mij.”
      “Maak je geen zorgen juffie,” sprak Sjaak op geruststellende toon. “Het is voor een goed doel.” En hij gaf Rosie een bemoedigend schouderklopje. Van dit uit het donker komende gebaar schrok Rosie zo enorm dat zij haar evenwicht verloor en steil achterover sloeg. Door de schok kantelde zij een kwartslag waardoor zij met toenemende snelheid als een tonnetje de heuvel afrolde.
      “Sjaak, daar gaat ons avondmaal!” riep Vos uit. “Er op af!”
      “Heer Vos, u weet dat ik in het donker niet kan vliegen. Wij kraaien zitten op tak in het duister. Totdat het licht wordt.”
      Vos zelf deed nog een vertwijfelde poging Rosie in te halen en tot stand te brengen. Rosie krijste echter als een speenvarken terwijl zij naar beneden tolde en Vos was als de dood dat Bolle Bullie Dozer de Verschrikkelijke Hond op al dit lawaai af zou komen. Voordat het zover was kwam Rosie tot stilstand tegen de afrastering, precies op de plaats waar Vos een nooduitgang gegraven had. Die gebruikte zij nu kwiek als noodingang en gooide de opening vervolgens razendsnel dicht. Heer Vos had het nakijken, aan de andere kant van het gaas.
      “Dag schatje,” daagde Rosie Heer Vos uit, “waarom kom je bij mij niet wat dansles nemen, dan kan jij ook wanneer dat nodig is die hele heuvel af rollen zonder duizelig te worden......” 
Hier had Vos geen antwoord op en hij verdween uit het beeld als een geslagen hond met de staart tussen de benen. 

Rosie had door deze belevenissen weer vertrouwen in zichzelf gekregen. “Het is duidelijk,” zei Rosie, “dat de dieren best wel belangstelling voor mij hebben. Inderdaad, soms om de verkeerde reden maar desalnietemin is het beter dan in het geheel geen belangstelling te ervaren. Maar het belangrijkste is dat eens te meer gebleken is dat het leven een dans is, en die dans is de kunst van het leven.”

29 oktober 2011

Bijlage 1: Dora, de Geletterde Kip



Bijlage 1 bij de Onthullende Geschiedenissen over Sjaak Kraaij en Heer Vos. Boer Jansen had veel te danken aan Dora. Zonder haar was zijn kippenfokkerij niet meer dan één van de velen, nu trok zijn fokkerij nationale en internationale belangstelling.

Dora was een ontwikkelde kip. Zij kwam uit een bekend kippengeslacht, de zogenaamde witte leghorn. Haar over-over-over-grootvader was de mannelijke stamouder van de Witte Barneveldse Leghorn. Deze leghorn soort raakte in Nederland en daar buiten bekend door een regelmatige leg en kloeke houding.

“The Cock.” Befaamde afbeelding van de stamouder van de Witte Barneveldse Leghorn
door Zambiaans kunstenaar Patrick Mweemba. 1979.
 Linoleumsnede. Uit de verzamelingvan Alias O. Teur.
Dora had haar opleiding in Barneveld genoten, bij de wereldbekende Hogeschool voor de Kippenkunde. Daar had zij ook het hoog-kips geleerd dat Sjaak Kraaij ten onrechte voor plat Limburgs had aangehoord in aflevering 1. Boer Jansen had flink zijn best moeten doen om Dora onder zijn kippendak te brengen. Zij was kieskeurig. En dat was een gelukje voor boer Jansen. Onder meer door Dora’s inzichten was Boer Jansen er in geslaagd de begeerde klasse 2A te bereiken met uitzicht op de extra waardering “modelboerderij.” Dora bracht haar kipgenoten de fijne kneepjes van het leggen bij en van het kippenleven in het algemeen.
Dora was een sterk voorstander van het scharrelkippen bestaan. Klasse 1 was natuurlijk het beste, maar klasse 2A was ook goed. Gegarandeerd open uitloopruimte, goed voer, en niet te vol. De productie van klasse 2A eieren met het waarmerk van de NVVMBE (Nederlandse Vereniging Voor Meer Beter Eten) was het sterke punt van boer Jansen.
Tijdens haar opleiding had Dora in een kippenlegbatterij gewerkt. “Afschuwelijk,” zegt zij als het over dat soort kippenhouden gaat. “Het is nog erger dan de middeleeuwse praktijk. Het is gewoon barbarendom. Slavernij. Als het er op aan komt had de kip het best goed in de middeleeuwen. Het is pas misgegaan met de industriële revolutie. Sedert die tijd hebben de landbouw-economen het over “de maakbaarheid van de kip.”
Als het over dit onderwerp gaat is Dora niet meer te stuiten. “De mens is de kip gaan behandelen als een onderdeel van een mechanisch proces voor de productie van vlees of eieren, met de in dat proces geproduceerde mest als voedsel voor de koe. Hiermee werd de kip gedegradeerd tot een zielloos gekooid object, en de koe tot een mobiele beerput. Geen wonder dat dit leidde tot het uitbreken van allerlei ziektes, zowel bij de kip als de koe. Ja zusters,” kukelde Dora er uit, “daar is de koedolheid vandaan gekomen.” En dan hield zij nog allerlei zaken voor zich die haar te oren waren gekomen in Barneveld, zaken die te gruwelijk waren om over te praten, zaken zoals “de recycling van slachtafval.”
       “Komt het de produktie wel ten goede als de kip inzicht heeft in zijn plaats in de wereld?” was een punt van discussie in de kippenhouderij. Het ging nog verder. “Betekende meer en beter weten ook meer kippengeluk?” Sommige kippenhouders en verwerkers verkondigden dat de kip beter af was met onwetendheid. “There is no point for a chicken to know that her life is pointless” was de mening van een bekende Amerikaanse chickenburgerfabrikant. “Bij ons, in de mensenwereld, weet men in het algemeen toch ook niet hoe de boel in elkaar zit,” voegde hij er aan toe. Deze mening wordt door sociale en gedragswetenschappers onderschreven. “Is het niet zo dat onwetendheid juist de grondslag is van onze samenleving?” stelde de Vereniging van Industriële Kippenhouders, “en als dat zo is, waarom zouden wij dan een bewuste kip met zelf en social inzicht gaan fokken?”
Met dit soort lieden kon Dora niet in dialoog treden – de afstand tussen de werelden was te groot. Maar met Boer Jansen kon zij best aardig uit de poten.
Dora las graag. Zij was met Boer Jansen overeen gekomen dat er in de hoek van het kippenleefgebouw, zoals zij het noemde, een ruimte was voor een aardige bibliotheek. "Lezen is goed voor de algemene ontwikkeling van de kip," verklaarde Dora, "en is ontspannend. Ook voor de kip is het belangrijk zich af en toe in een hoekje terug te kunnen trekken met een goed boek, of eens wat te lezen onder het leggen door."

Door deze blikverruimende vernieuwing was boer Jansen’s boerderij in de nationale en internationale belangstelling gekomen.
Hier onder, ter afsluiting, een lijstje van door Dora aangeraden kippenliteratuur.
Gezond Pluimvee, oordeelde Dora, is een must. Maar niet geschikt voor beginners. Het is een moeilijk boek waarin ook de negatieve kanten van het kippenleven beschreven worden zoals verenpikkerij en kannibalisme.
Van Kippen Houden, verklaarde Dora, is hèt boek voor de fijnsnavelige kippenhouder. Maar voor ons ook erg handig! Dan weten wij ook hoe het eigenlijk moet met de kippenhouderij. De in de bijlagen opgenomen Universele Rechten van de Kip behoort iedere kip uit het hoofd te kennen! En dat geldt ook voor het internationale kippen strijdlied voor gelijkheid, vrijheid en broederschap getititled “Wij Kippen van het Vaderland.
In Kippen zonder Grenzen wordt uit de doeken gedaan hoe kippen elkaar bij kunnen staan boven de grenzen van het hok of erf uit. Kippensolidariteit is een voorwaarde voor kippenlevensverbetering, hield Dora haar zusters dagelijks voor.
Het boek De Smakelijke Kip: 100 beproefde kipgerechten uit vijf continenten wordt door Dora verfoeid. Dora was een overtuigd vegetariër. Dat wil zeggen, insecten en wormen at ze wel graag, maar, beweerde Dora, die vielen buiten de vegetarische beginselen. Het is nu eenmaal niet na te gaan of er niet ergens een wormpje in een kropje sla is blijven zitten. Bovendien kukelen of kakelen zij niet, die insecten en dergelijke. “De Smakelijke Kip,” betoogde Dora met overtuiging, “is een zeer smakeloos boek. Het is echter belangrijk, zusters, dat wij weten wat anderen met ons voor hebben. In dit geval die tweebenige malloot die zichzelf mens noemt en ons beest.”

© Zamfactor Ltd. 2013. Alle rechten voorbehouden. All rights reserved.



19 oktober 2011

5. Heer Vos Gaat Ondergronds


Aflevering vijf van de uit het leven gegrepen verhalen van Sjaak Kraaij en Heer Vos. Heer Vos benadert ondergronds het kippenhok van boer Jansen met behulp van Ingenieur Sjonnie Mol. Deze opmerkelijke onderneming leverde de feiten op voor het baanbrekende artikel “De Rekbaarheid van de Vossenstaart in Kritieke Omstandigheden.”


Heer Vos had een knagende honger en als Vos hongerig was had hij altijd zijn beste ideëen. Hij slenterde het bospaadje af dat naar de voet van de heuvel leidde waar de bekende kippenboerderij van boer Jansen gevestigd was. De luchtballonnen, die de afrastering van de boerderij versierden, hingen er nog met de tekst: 25 JAAR GETROUWD.
      “Hoe heeft hij het volgehouden,” vroeg Vos zich af. Vos was een geboren vrijgezel die het nooit lang met een vossinetje kon uithouden. “Zij aten natuurlijk wel elke dag kip,” bedacht hij saggerijnig.
      “Dat scheelt best,” beaamde de achter Vos aan hoppende Sjaak.
Met het zien van de luchtballonnen herinnerde Heer Vos zich neef Gerrit Kraaij die in de vorige aflevering middels de opheffende kracht van een luchtballon uit het zicht verdwenen was.
      “Hm,” bromde  Vos bedachtzaam, “wat denk jij Sjaak, zou ik met een paar van die ballonnen het kippenerf niet van boven kunnen benaderen?”
      “Je kunt er vast wel mee omhoog, maar hoe kom je op de juiste plek beneden?” merkte Sjaak scherpzinnig op.
      “Er eentje kapot prikken misschien?” opperde Vos.
      “En eenmaal binnen, hoe kom je er dan weer uit? En je bent nog erg zichtbaar ook! Je denkt toch niet dat Bolle Bullie even de andere kant uitkijkt wanneer jij de kippen die hij moet bewaken een bezoek vanuit de lucht brengt,” spotte Sjaak. Dat was een teer punt. Bolle Bullie en Heer Vos waren aartsvijanden. Bullie, een afschuwelijke hond, vond bijten nog leuker dan blaffen, zoals Vos meerdere malen ondervonden had.
De vrienden slenterden peinzend verder. Zij troffen ingenieur tunnelbouw Sjonnie de Mol aan de kant van de weg aan.
      “Even een hapje frisse lucht scheppen,” verklaarde Sjonnie. “Het is een hoop werk hoor, al dat getunnel. Maar het schiet op, ik ben nu bijna aan het hek van Jansen.”
Er ging ogenblikkelijk een bel rinkelen in het brein van Vos. “Hey, hey Sjonnie,” begroette Vos hartelijk. “Alles goed? Wij waren net op zoek naar jou. Goed nieuws broeder, maar het is alleen voor jouw oren en poten bestemd. Je moet ons beloven het zwijgen te bewaren. Totdat wij deze klus geklaard hebben.”
Sjonnie en Sjaak keken beiden even verbluft.
      “Ja,” verklaarde Vos, “er zit een schat in het kippenhok van boer Jansen. Dat heb ik net van mijn oom, Carel van Voschenschoten, vernomen.”
      “En waarom heeft die oom dat nu juist aan jou verteld?” vroeg Sjonnie, die, ook al zag hij weinig, echt niet van lotje getikt was.
      “Het gaat om een familiegeheim. En ik ben de enige nabestaande.” Vos pinkte een nep traan weg. “Al mijn ooms en tantes zijn dood. Of bijna dood. De jacht heeft ze de das om gedaan. Te weinig beschermde natuurgebieden om ons in te verstoppen. Jachthonden!” sprak hij met ongeveinsde afschuw.
      “Mijn grootvader zag al aankomen dat vossen overal verdreven zouden worden waar de mens de baas wilde spelen. En de mens wil overal de baas spelen. Die tweebenige malloot,” voegde hij er bitter aan toe.
      “Zie je daar boer Jansen’s kippenhok,” vroeg hij aan Sjon.
      “Dat kan ik niet zeggen,” antwoordde Sjon, “dat ik een kippenhok zie. Ik kan mijn eigen poten nauwelijks zien. Maar ik ruik hem wel. Ben er ook wel eens binnen geweest. Daar is altijd wel wat te eten. ’s-Nachts is het ’t beste. Dan zitten de kippen op stok in het donker. Dan zien ze je niet en blijven rustig zitten.”
      Ingenieur Sjon gniffelde. “Ik zie ze ze ook niet, maar kan me wel mooi rondbewegen, in dat hok. Je moet er wel van houden, natuurlijk, van al dat plantaardige voedsel. Volkorengraan en dergelijke. Ik zelf heb liever een wormpje. Ieder zijn mug,” zei hij grootmoedig. “Leven en laten leven, zo is het nu eenmaal.”
      Heer Vos begon steeds vrolijker te kijken. Het gaat de goede kant op, besefte hij, met het plan dat zich in zijn brein aan het ontwikkelen was. “Ik heb,” verklaarde Vos plechtig en geheimzinnig, “aanwijzingen gekregen over de plek waar de schat verstopt is, ’t is ongeveer in het midden van het kippenhok.”
      “Dat is ook toevallig,” zei Sjonnie, “ik ben net die kant uit aan het tunnelen. Zit zelf liever ondergronds bij het kippenerf. Stapels vette wormen. Komt door al die kippemest. De grond is goed. Buitengewoon goed. Een schat zei je? Dat moet dan wel een vosseschat zijn. Heb je daar een voorbeeld van?”
      Hier moest Heer Vos even het hoofd krabben. “Mijn oom Carel zei dat het zo geheim was dat eigelijk niemand er het fijne van wist. Het ging om een uitvinding. Mijn grootvader was een uitvinder. Hij bedacht een soort graafmachine en heeft daar een proefmodel van gemaakt. Mijn grootvader, volgens de familie overlevering, had bedacht dat je met een graafwerktuig diepere holen kon graven om aan de mens te ontkomen. Buiten bereik te blijven, zogezegd.”
       Nu was de belangstelling van Sjon gewekt. “Iets van metaal zeker,” dacht hij, ”zoiets zou ik ook wel kunnen gebruiken. Dieper hoeft niet, hoor, wat mij betreft. Maar met een groter tunnelnet zou ik wel eens een familieleven kunnen beginnen. Ik heb een reuze leuk mollinetje leren kennen.....”
      “Wel Sjon,” drong Heer Vos aan, “zou het dan niet goed idee zijn om eens te kijken of we die graver zouden kunnen vinden? Als dat lukt dan kan jij hem ook gebruiken, daar heb ik uiteraard helemaal geen bezwaar tegen!”
En zo kwamen de buren overeen dat Sjon door zou tunnelen tot onder het kippenhok, met tunnel size XXL, zodat Vos de tunnel in kon om de juiste plaats van de schat aan te duiden.
Sjon zou overdag door tunnelen, maar de daadwerkelijke inval zou ’s-nachts geschieden.



Vanaf de heuveltop volgden onze maten de ondergrondse vooruitgang van Sjonnie. Die was af te lezen aan de opeenvolging van molshopen (Terzijde: Sjonnie noemde molshopen geen molshopen. “Het zijn geen echte hopen,” zei de grondwerker. “Het zijn luchtkleppen en nooduitgangen. Een soort schoorstenen eerder, wij noemen het luchtpaden. Een versterkt luchtpad heet een schildpad.” Zo lezers, nu weten jullie ten minste waar de naam schildpad vandaan komt! Onthoud tevens dat het meervoud van luchtpad luchtpaden is en dat van schildpad schildpadden, met een dubbele d. Schildpaden is utrechts. Schildpaden komen alleen in de buurt van de Domtoren voor).



Af en toe wiekte Sjaak over het spoor van molshopen/luchtpaden om te zien of het wel de goede kant uit ging. Als het nodig was streek hij neer in de buurt van de laatste hoop en gaf dan klopsignalen met zijn poten. Zonder mankeren stak Sjon binnen een paar tellen het hoofd boven de grond om naar de aanwijzingen van Sjaak te luisteren. “Een ietsie pietsie meer naar links,” zou Sjaak aangeven, “dan kom je mooi in het midden van het hok uit.” Sjon was een razend harde werker en het hele karwei was in een paar dagen gepiept.



Diep in de nacht was het dan zo ver. De laaste molshoop voor de afrastering lag verstopt onder wat struiken in een kleine bossage en dat kwam goed uit. Want vandaar gingen ze de tunnel in. Ons gezelschap had in het bosje een lang touw en een zak verstopt. “Om de schat in te doen en uit het hok te trekken,” verklaarde Vos. Gerrit hield de wacht en zou middels een ruk aan het touw aangeven wanneer er onraad was.
      “Laat mij maar voor gaan,” zei Heer Vos.
      “Ik ken de tunnel en jij niet,” wierp Sjon tegen.
      “Ik weet waar de schat ligt, en jij niet,” bracht Vos naar voren.
      “Dan moet je het zelf maar weten, ik vind alles best,” gaf Sjon toe.
      “Als dat maar goed gaat,” prevelde Sjaak.
En Vos ging voor. Sjon volgde met het touw. Gelukkig had Heer Vos een zaklamp anders was het niks geworden. Vos was gewend aan ondergronds leven, per slot van rekening lag zijn eigen woning een flink stuk onder de grond, maar ondergronds kruipend een forse afstand af leggen was iets nieuws voor onze schatzoeker. Het ging goed totdat Vos en Sjon bij de bocht omhoog aankwamen. Het was een steile bocht onder de vloer van het kippenhok, juist voordat de tunnel eindigde onder de voerbak. Hier had Sjon zich toch misrekend. Ja, Heer Vos kreeg zijn kop door de bocht, zijn voorpoten en zijn schouders. Maar toen liep het mis. Hij zat vast.
      “Sjon, ik zit vast,” fluisterde Heer Vos. “Geef me eens een duwtje.”
Maar hoe hard Sjon ook duwde, Vos kwam geen centimeter vooruit. Integendeel, Vos kwam alleen maar vaster te zitten. Ondertussen ontstond er rumoer in het kippenhok. Want het is niet zo dat kippen in het donker niet horen. Zij horen wel degelijk ook al zien ze geen steek. Daarom blijven zij op hun plek zitten en slaan aan de kakel.

      “Zusters,” sprak Dora Kordaat, de hoofdkip van kippenverblijf 2A, “eerst even helemaal stil zijn zodat wij kunnen uitzoeken waar dit vreemde  geluid vandaan komt.” En het werd stil, zo stil dat je er kippenvel van kreeg. Daar hoorden zij het weer, die gesmoorde geluiden, ondergrondse gesmoorde geluiden. “Er zit iets onder de vloer,”  besloot Dora, “maar wat?” Nu brak er een luidruchtig gekakel uit dat ook door Dora niet tot zwijgen gebracht kon worden.

Heer Vos in een Beklemmende Positie.
Door O. teur (de). 2011. Oost-indische inkt, kleurpotlood en rolpen op papier.
Origineel te bezien in Museum voor het Dier in Beeld.

De bovengrondse geluiden gingen niet onopgemerkt aan Heer Vos voorbij. Hij wist dat gekakel uit het kippenhok ’s-nachts ongetwijfeld boer Jansen tot activiteit zou bewegen en mogelijk ook Bolle Bullie. “Doe iets, Sjonnie, en vlug,” siste Vos. Ook Sjonnie had in de gaten dat hier iets helemaal aan het mislopen was. “We moeten je er uittrekken, Heer Vos,” fluisterde Sjonnie, “en ondertussen moet je stil zijn. Anders halen ze Bullie er ook nog bij!”
      Heer Vos probeerde zich te ontspannen door aan iets leuks te denken, te weten zijn lievelingsboek De Smakelijke Kip: Honderd Beproefde Recepten. Tegen wil en dank bleven hem echter afschuwelijke fragmenten te binnen schieten uit Honderd Jaar Vossenjacht in Midden Nederland. “Een nachtmerrie,” fluisterde Vos voor zich heen. Sjon bond het touw stevig vast aan de staart van Heer Vos, wees Vos fijntjes op de gevolgen van het haantje de voorste spelen ten koste van terzake kundige vaklieden en begaf zich vervolgens met de grootst mogelijke spoed naar de uitgang van de ingang, als je begrijpt wat ik bedoel. Daar stond Sjaak wat heen en weer te hoppen.
      “Tralalalala,” neuride Sjon onverstoorbaar terwijl hij het nachtlicht in kroop, “Sjaak, waar ben je?”
      “Hier dus,” kondigde Sjaak zich aan, “Hoe is de inval aan het verlopen?”
      “Ahem,” sprak Sjonnie, zijn keel schrapend, “Heel goed. Alles is okee, het enige probleempje is dat Vos vast zit net voor het einde. De andere uitgang van de ingang, bij wijze van spreken.”
      “Vast???!!!” vroeg Sjaak klemmend.
      “Vast. Hij kan niet vooruit en ook niet achteruit. Je kan ook zeggen dat zijn positie erg stabiel is. Maar ik heb de indruk dat hij nu toch wel liever naar achteren wil.”
      Het zag er even naar uit dat goede raad duur was. Maar Sjon was een geboren optimist.
      “Geen probleem Sjaak. Wij trekken hem er gewoon uit. Mollen hebben altijd een plan B voor geval van nood. Wij zitten bijna altijd onder de grond. Daar is het touw, haha, dat heb ik reeds vast gemaakt aan de Heer Vos en het is nu een kwestie van trekken.” 

Heer Vos had het knap benauwd. De rust was weliswaar teruggekeerd in het kippenverblijf klasse 2A maar hij wist dat het een hele kwetsbare situatie was die alleen maar geruisloos opgelost kon worden. Hij begroette de terug gekeerde Sjon dan ook op nauwelijks hoorbare wijze. “Wij gaan je eruit trekken Vos,” deelde Sjon mede, “even de tanden op elkaar en dan is alles voor elkaar! Cheers, goede middag, goede avond en daar gaan we dan! See you later,” eindigde hij vrolijk, en spoedde zich naar buiten. Dank zij een gelukkig toeval trof Sjon ook de bevriende honden uit aflevering 2 in het bosje aan. Die wilden wel meedoen. “Eén, twee, drie!,” zei Sjon die het voortouw had genomen. “Eén, twee, drie,” en elke “één, twee, drie” werd gevolg door een forse ruk aan het touw.
      Aan de staart getrokken worden was voor Vos een pijnlijke en vernederende ervaring. Hij wilde eigenlijk flink blaffen van pijn en woede maar moest de kiezen stevig op elkaar houden teneinde de kippen niet opnieuw te alarmeren.

      “Nog een keer, jongens,” sprak Sjon opgetogen bovengronds, “er zit beweging in. Geef alles wat je hebt: “Eén, twee, drie....daar gaat-ie!”
      En inderdaad, Heer Vos schoot los en daarna was het alleen nog maar een kwestie van hem eruit slepen. Dat lukte.  

Vos zag er uit als een behaarde zandworm. Zijn staart was flink uitgerekt en hij haalde flauw adem terwijl zijn tong uit zijn bek hing.
      “Het ziet er naar uit dat jouw plan is vastgelopen,” stelde Sjaak vast. “Wil je het nu overdoen met Sjon voorop? Heer Vos keek Sjaak heel achterdochtig aan en zei: “Ik ben nu wel voldoende op mijn staart getrapt, meneer Kraaij, en het is dus echt niet nodig om er ook nog op te gaan staan!”
      “Dat is ingenieur Sjon, Heer Vos,” antwoordde Sjaak beleeft, “die op uw staart staat. Hij is uw staart aan het opmeten.”
      “Zeker,” sprak ingenieur Sjon, “ik dacht dat je nu misschien wel de langste staart van alle vossen in Nederland hebt. Dan kom je misschien toch in aanmerking voor een mooie prijs, en het is ook van belang voor het wetenschappelijk tunnelgraven. Ik dacht een artikel te publiceren getiteld: De Rekbaarheid van de Vossestaart in Kritieke Omstandigheden. Het vakblad “Tunnelvisie” voor ingenieurs en bouwkundigen heeft daar vast wel belangstelling voor.”
      Maar Heer Vos kon op dat moment geen waardering opbrengen voor het wetenschappelijk belang van zijn beklemmend avontuur en zijn stijging op de lijst van vossen met lange staarten. “Ik wil naar huis,” pufte hij, “ dan ga ik De Gelukkige Vegetariër eten. Ik bedoel lezen......”