Aflevering 2 van uit het leven gegrepen verhalen over Sjaak Kraaij en Heer
Vos. Over
een AaHa erlebnis.
Het was heet. Ongelofelijk heet. Heer Vos en zijn maat Sjaak de Kraaij
zaten op hun lievelingsplek, boven op de heuvel die uitzicht bood op de
kippenboerderij van boer Jansen. Het was zo heet dat Vos en Kraaij dit keer
geen genoegen putten uit het uitbundige schouwspel van rondscharrelende kippen
dat zich voor hun ogen afspeelde. “Wat een hitte,” pufte Heer Vos. “ik kan me
geeneens van de heuvel af laten rollen zelfs al kon ik zo het kippenhok in.
Tegen de tijd dat ik beneden kom ben ik al mijn haren kwijt.”
“Als je denkt dat ik bij deze
temperatuur kan vliegen,” kraste Sjaak, “dan heb je het mis. Zelfs
beroepsvliegers kunnen bij dit weer last hebben van zelfontbranding.
Vleugelschroei noemen we het ook wel. De uiteinden van de veren gaan dan kromtrekken
en dan kan je alleen nog maar in circels vliegen.”
“Beroepsvliegers?” informeerde
Vos.
“Zeker,” bevestigde Sjaak,
“Beroepsvliegers. Zoals de postduif. Die is nou een goed voorbeeld van een
beroepsvlieger. De besten werken bij de KLM. De Koningklijke Luchtpostduiven
Maatschappij. Die beesten vliegen wat af. Het zijn echte volhouders.”
“Duiven......” sprak Vos traag
met opkomende belangstelling. “Duiven. Wat een mooi woord. Mijn duifje. Mijn
postduifje. Hmmm. Mijn verrukkelijke postduifje. Mijn lekkerbekje.....”
“Dat is een vis,” onderbrak
Sjaak heer Vos, “een lekkerbek is een vis.”
“Een vis, zeg je, Sjaak,”
antwoorde Vos mijmerend. Vos begon toch weer de goede dingen van het leven voor
zich te zien.
“Een gebakken vis, om precies
te zijn,” verduidelijkte Sjaak.
“Nee toch,” zei Vos
ontgoocheld, “gebakken? En dat met die hitte. O nee, daar moet ik niets van
hebben. Ik heb liever iets koels. Mischien moeten we een postduivenpostkantoor
beginnen.........”
“Dat is werk, veel werk,”
bedacht Sjaak snel, “en waar moeten we dat neerzetten? Bovendien, als jij die
postduiven opeet waar moet de post dan heen?”
“Ik dacht dat jij ook wel een
duifje luste,” diende Vos Sjaak getroffen van repliek.
“Ik heb nu toch liever een
ijsco, onder deze barre omstandigheden,” gaf Sjaak te kennen. De vrienden verzonken
in een zweterig zwijgen. IJsco’s zweefden voor het geestesoog van Sjaak. Hij
kon ze zo voor zich zien maar er eentje grijpen was er niet bij.
“Een koud kippetje zou er wel
in gaan,” hervatte Heer Vos het gesprek, “al was het maar een kleintje.”
“Koude kip!” riep Sjaak uit,
“nou die weet ik wel te vinden. Gewoon in de super. Bij Albert op de hoek.
Bakken vol. Diepvries kippen. Gekoelde kippen. Gemarineerde kippen. Ja, zelfs
de kippen van boer Jansen liggen daar op de schappen. Het is een prachtig
bedrijf, vol met goede dingen. En nog wat, het is er koel van binnen. Het is
alsof je in een koelkast bent.”
“Daar had je wel eens eerder
mee kunnen komen aanzetten, vriend,” zei Vos op licht verwijtende toon. Vos
sloeg een sjiek sjaaltje om, zette een zonnebril op zijn neus en zijn elegante
witte zomerhoed op zijn hoofd. Kraaij borstelde zijn veren en mompelde tevreden
dat geen kleermaker hier tegen op kon, tegen zo’n glanzend zwart-wit verenpak.
“Puur natuur en prachtig op
maat,” concludeerde hij, “en nu op weg
naar ons voedselpaleis.”
De maten slenterden op hun gemak het nabij gelegen Sloterdiep binnen,
richting marktplein, waar onlangs een nieuwe vestiging van het landelijke kruideniersbedrijf geopend was.
“Vos,” begon Kraaij aarzelend,
“je weet toch wel dat je in die winkel geld nodig hebt om dingen te kopen.”
“Laat dat maar aan mij over Sjaak,”
antwoordde Vos geruststellend, “ik heb al eerder met dat bijltje gehakt. Overal
liggen de kansen voor het oprapen, als je er maar oog voor hebt,” begon Vos
zijn praktische les in het verwerven van goederen zonder betaling. “Laten we
maar eens binnen stappen.”
De heren stapten met
uitgestreken gezicht de zich voor hen openende deur binnen. “Mooi, toch,”
mompelde Kraaij, “zoals we hier verwelkomt worden. De deuren gaan automatisch
voor je open.” En hij begon een boodschappenkarretje voor zich uit te duwen.
“Het is hier toch niet zo koel
als ik dacht dat het zijn zou, geachte Kraaij,” klaagde Vos, terwijl het stel
zich richting verpakte vleeswaren begaf. Ook de medeklanten begaven zich
puffend en zuchtend van het ene schap naar het andere.
“Er hangt hier een vreemd
luchtje,” gaf Vos op luide toon te kennen toen het duo bij de schappen en
bakken naar de uitgestalde vleeswaren keek.
“Je kan gerust zeggen dat het
hier stinkt,” beaamde Kraaij.
“Het is, dacht ik, tijd om de
Inspectie op de Volksgezondheid voor Etenswaren hier over in te lichten,”
deelde Vos op nog luidere toon mee. De klanten begonnen zich rondom het tweetal
te verzamelen. Juffrouw Kwaak gaf ook op schelle toon haar mening te kennen.
“Voor een vegetariĆ«r zoals ik ben is deze afdeling een doorn in het oog. Ook al
is het geen directe familie het blijft toch pijnlijk om zulk prachtig gevogelte
hier uitgestald en levenloos te zien liggen. Haar stem brak. “Hoe koud en
harteloos.”
“Ahem,” liet nu een in
beroepskledij gestoken dame horen, “het is inderdaad zo dat het koelingssysteem
even uitgevallen was. De koelkast draaide boven zijn toeren, heb ik me laten
vertellen. De installateur heeft een steekje laten vallen, als u begrijpt wat
ik bedoel. Waarvoor onze verontschuldigingen. Namens de bedrijfleiding
natuurlijk. Maar we geven extra bonuspunten met korting, nou ja, om er toch positief
kantje aan te geven. Met voetbalplaatjes.”
Heer
Vos keek de dame bedachtzaam aan. “Zou ik uw naam mogen weten?”
“De naam is Slak Slotensnot,
van de klantendiensten,”
“Juffouw Slotensnot,”
herhaalde Kraaij. “Best een bijzondere naam vind ik. Heeft u hem van uw vader of moeder?”
“Ik ben Vos,” sprak Vos, “van
de consumentenbond Sloterdiep en ommestreken. Ik ben tot de gevolgtrekking
gekomen dat er een vreemd luchtje boven de kippen hangt. En dit is dr ir
Kraaij, van ons Laboratorium ter Voorkoming van Maag en Ingewandstoornissen.”
“Wat heet,” grimlachte Kraaij.
“Ja, ja, wij zijn ervoor om de consument te beschermen, eh, juist tegen
voorvallen als deze. Wij testen het verdachte product op bacterien en
schimmels. En juist in kippen komt de verschrikkelijke salmonella vaak voor.
Wij zeggen altijd, eenmaal ontdooit, dan nooit meer bevroren. Dat is vragen om
problemen. Het is eten of opgegeten worden, snapt u....,” eindigde Kraaij en
keek de verschrikte juffouw streng en donker aan.
“O hemeltje,” riep juffrouw
Slotensnot ontsteld uit, “dat het zo ver heeft moeten komen! Dat dit juist mij
overkomt. En ik zei nog, “Marinus, zou je dat wel doen?” Hij had de
stekker er nooit uit moeten trekken. Daar is het allemaal mee begonnen.”
Heer Vos keek juffrouw
Slotensnot achterdochtig aan. “Was het een ongelukje of was het met opzet?”
vroeg hij terwijl hij haar veelbetekend aankeek. “Bij een ongelukje,” voegde
hij er terloops aan toe, “dan kunt u de getroffen kippen discreet laten
verdwijnen. Dat kunnen wij wel voor u regelen. Als u het expres heeft gedaan
dan laten we een proces verbaal opstellen, nemen de bedorven waren in beslag en
kunt u een forse boete krijgen. En het komt natuurlijk in de krant, niet waar?”
“Natuurlijk was het een
ongelukje,” riep juffouw Slotensnot verontwaardigd uit. “U denkt toch niet dat
Marinus met opzet de stekker er uit getrokken heeft?”
“Rustig mevrouwtje,” sprak Vos
op geruststellende toon. “Dump de hele troep maar in zo’n afvalbak op wieltjes
en zet hem daar buiten bij de dienstuitgang. Wij doen dan de rest wel.....
En zo ging het ook. Juffrouw Slotensnot wierp met ijver de ontbindende
voormalige diepvrieskippen in de afvalbak en duwde deze voortvarend naar
buiten. Daar stonden Vos en Sjaak gereed om het mobiele vuilnisvat verder te
verplaatsen, hetgeen zij ook onmiddelijk deden. Het was een forse klus want er
lag nogal wat gevogelte in de plastik bak. Eenmaal buiten zicht van het
personeel van de Super deed Vos natuurlijk zijn best om onderweg wat
goedgespierde bekenden tot meeduwen te bewegen. Bullie de Hond en zijn troep gingen
ervoor, beloning elk 1 x kip. Vos en Sjaak konden derhalve als heren op hun
gemak huiswaards keren, terwijl de honden het zware werk verrichten. Thuis
beland was het eten geblazen. Zij waren daar een hele tijd mee bezig. Tot zij zo
vol waren dat zij hun ogen niet meer open konden houden.
* * *
Kinderen, denk nu niet dat schavuitenstreken lonen. Want deze geschiedenis
had nog een staartje, als dat het goede woord is. Dat van die salmonella was
geen verzinsel, zoals onze maten Kraaij en Vos nog dagenlang moesten
ondervinden. Zij konden het woord kip niet horen zonder in ernstige
verlegenheid gebracht te worden. “Zullen we dan toch maar tot het vegetarisme
overgaan?” vroeg Kraaij zich hardop af. En dit keer, jongens en meisjes, deed
Heer Vos er het zwijgen toe.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten