03 oktober 2011

2 Wat Heet......


Aflevering 2 van uit het leven gegrepen verhalen over Sjaak Kraaij en Heer Vos. Over een AaHa erlebnis.


Het was heet. Ongelofelijk heet. Heer Vos en zijn maat Sjaak de Kraaij zaten op hun lievelingsplek, boven op de heuvel die uitzicht bood op de kippenboerderij van boer Jansen. Het was zo heet dat Vos en Kraaij dit keer geen genoegen putten uit het uitbundige schouwspel van rondscharrelende kippen dat zich voor hun ogen afspeelde. “Wat een hitte,” pufte Heer Vos. “ik kan me geeneens van de heuvel af laten rollen zelfs al kon ik zo het kippenhok in. Tegen de tijd dat ik beneden kom ben ik al mijn haren kwijt.”
        “Als je denkt dat ik bij deze temperatuur kan vliegen,” kraste Sjaak, “dan heb je het mis. Zelfs beroepsvliegers kunnen bij dit weer last hebben van zelfontbranding. Vleugelschroei noemen we het ook wel. De uiteinden van de veren gaan dan kromtrekken en dan kan je alleen nog maar in circels vliegen.”
        “Beroepsvliegers?” informeerde Vos.
        “Zeker,” bevestigde Sjaak, “Beroepsvliegers. Zoals de postduif. Die is nou een goed voorbeeld van een beroepsvlieger. De besten werken bij de KLM. De Koningklijke Luchtpostduiven Maatschappij. Die beesten vliegen wat af. Het zijn echte volhouders.”
        “Duiven......” sprak Vos traag met opkomende belangstelling. “Duiven. Wat een mooi woord. Mijn duifje. Mijn postduifje. Hmmm. Mijn verrukkelijke postduifje. Mijn lekkerbekje.....”
        “Dat is een vis,” onderbrak Sjaak heer Vos, “een lekkerbek is een vis.”
        “Een vis, zeg je, Sjaak,” antwoorde Vos mijmerend. Vos begon toch weer de goede dingen van het leven voor zich te zien.
        “Een gebakken vis, om precies te zijn,” verduidelijkte Sjaak.
        “Nee toch,” zei Vos ontgoocheld, “gebakken? En dat met die hitte. O nee, daar moet ik niets van hebben. Ik heb liever iets koels. Mischien moeten we een postduivenpostkantoor beginnen.........”
        “Dat is werk, veel werk,” bedacht Sjaak snel, “en waar moeten we dat neerzetten? Bovendien, als jij die postduiven opeet waar moet de post dan heen?”
        “Ik dacht dat jij ook wel een duifje luste,” diende Vos Sjaak getroffen van repliek.
        “Ik heb nu toch liever een ijsco, onder deze barre omstandigheden,” gaf Sjaak te kennen. De vrienden verzonken in een zweterig zwijgen. IJsco’s zweefden voor het geestesoog van Sjaak. Hij kon ze zo voor zich zien maar er eentje grijpen was er niet bij.

        “Een koud kippetje zou er wel in gaan,” hervatte Heer Vos het gesprek, “al was het maar een kleintje.”
        “Koude kip!” riep Sjaak uit, “nou die weet ik wel te vinden. Gewoon in de super. Bij Albert op de hoek. Bakken vol. Diepvries kippen. Gekoelde kippen. Gemarineerde kippen. Ja, zelfs de kippen van boer Jansen liggen daar op de schappen. Het is een prachtig bedrijf, vol met goede dingen. En nog wat, het is er koel van binnen. Het is alsof je in een koelkast bent.”
        “Daar had je wel eens eerder mee kunnen komen aanzetten, vriend,” zei Vos op licht verwijtende toon. Vos sloeg een sjiek sjaaltje om, zette een zonnebril op zijn neus en zijn elegante witte zomerhoed op zijn hoofd. Kraaij borstelde zijn veren en mompelde tevreden dat geen kleermaker hier tegen op kon, tegen zo’n glanzend zwart-wit verenpak.
        “Puur natuur en prachtig op maat,” concludeerde hij, “en nu op weg  naar ons voedselpaleis.”
De maten slenterden op hun gemak het nabij gelegen Sloterdiep binnen, richting marktplein, waar onlangs een nieuwe vestiging van het  landelijke kruideniersbedrijf geopend was.
        “Vos,” begon Kraaij aarzelend, “je weet toch wel dat je in die winkel geld nodig hebt om dingen te kopen.”
        “Laat dat maar aan mij over Sjaak,” antwoordde Vos geruststellend, “ik heb al eerder met dat bijltje gehakt. Overal liggen de kansen voor het oprapen, als je er maar oog voor hebt,” begon Vos zijn praktische les in het verwerven van goederen zonder betaling. “Laten we maar eens binnen stappen.”
        De heren stapten met uitgestreken gezicht de zich voor hen openende deur binnen. “Mooi, toch,” mompelde Kraaij, “zoals we hier verwelkomt worden. De deuren gaan automatisch voor je open.” En hij begon een boodschappenkarretje voor zich uit te duwen.
        “Het is hier toch niet zo koel als ik dacht dat het zijn zou, geachte Kraaij,” klaagde Vos, terwijl het stel zich richting verpakte vleeswaren begaf. Ook de medeklanten begaven zich puffend en zuchtend van het ene schap naar het andere. 
        “Er hangt hier een vreemd luchtje,” gaf Vos op luide toon te kennen toen het duo bij de schappen en bakken naar de uitgestalde vleeswaren keek.
        “Je kan gerust zeggen dat het hier stinkt,” beaamde Kraaij.
        “Het is, dacht ik, tijd om de Inspectie op de Volksgezondheid voor Etenswaren hier over in te lichten,” deelde Vos op nog luidere toon mee. De klanten begonnen zich rondom het tweetal te verzamelen. Juffrouw Kwaak gaf ook op schelle toon haar mening te kennen. “Voor een vegetariĆ«r zoals ik ben is deze afdeling een doorn in het oog. Ook al is het geen directe familie het blijft toch pijnlijk om zulk prachtig gevogelte hier uitgestald en levenloos te zien liggen. Haar stem brak. “Hoe koud en harteloos.”
        “Ahem,” liet nu een in beroepskledij gestoken dame horen, “het is inderdaad zo dat het koelingssysteem even uitgevallen was. De koelkast draaide boven zijn toeren, heb ik me laten vertellen. De installateur heeft een steekje laten vallen, als u begrijpt wat ik bedoel. Waarvoor onze verontschuldigingen. Namens de bedrijfleiding natuurlijk. Maar we geven extra bonuspunten met korting, nou ja, om er toch positief kantje aan te geven. Met voetbalplaatjes.”
        Heer Vos keek de dame bedachtzaam aan. “Zou ik uw naam mogen weten?”
        “De naam is Slak Slotensnot, van de klantendiensten,”
        “Juffouw Slotensnot,” herhaalde Kraaij. “Best een bijzondere naam vind ik.  Heeft u hem van uw vader of moeder?”
        “Ik ben Vos,” sprak Vos, “van de consumentenbond Sloterdiep en ommestreken. Ik ben tot de gevolgtrekking gekomen dat er een vreemd luchtje boven de kippen hangt. En dit is dr ir Kraaij, van ons Laboratorium ter Voorkoming van Maag en Ingewandstoornissen.”
        “Wat heet,” grimlachte Kraaij. “Ja, ja, wij zijn ervoor om de consument te beschermen, eh, juist tegen voorvallen als deze. Wij testen het verdachte product op bacterien en schimmels. En juist in kippen komt de verschrikkelijke salmonella vaak voor. Wij zeggen altijd, eenmaal ontdooit, dan nooit meer bevroren. Dat is vragen om problemen. Het is eten of opgegeten worden, snapt u....,” eindigde Kraaij en keek de verschrikte juffouw streng en donker aan.
        “O hemeltje,” riep juffrouw Slotensnot ontsteld uit, “dat het zo ver heeft moeten komen! Dat dit juist mij overkomt. En ik zei nog, “Marinus, zou je dat wel doen?” Hij had de stekker er nooit uit moeten trekken. Daar is het allemaal mee begonnen.”      

        Heer Vos keek juffrouw Slotensnot achterdochtig aan. “Was het een ongelukje of was het met opzet?” vroeg hij terwijl hij haar veelbetekend aankeek. “Bij een ongelukje,” voegde hij er terloops aan toe, “dan kunt u de getroffen kippen discreet laten verdwijnen. Dat kunnen wij wel voor u regelen. Als u het expres heeft gedaan dan laten we een proces verbaal opstellen, nemen de bedorven waren in beslag en kunt u een forse boete krijgen. En het komt natuurlijk in de krant, niet waar?”
        “Natuurlijk was het een ongelukje,” riep juffouw Slotensnot verontwaardigd uit. “U denkt toch niet dat Marinus met opzet de stekker er uit getrokken heeft?”
        “Rustig mevrouwtje,” sprak Vos op geruststellende toon. “Dump de hele troep maar in zo’n afvalbak op wieltjes en zet hem daar buiten bij de dienstuitgang. Wij doen dan de rest wel..... 
En zo ging het ook. Juffrouw Slotensnot wierp met ijver de ontbindende voormalige diepvrieskippen in de afvalbak en duwde deze voortvarend naar buiten. Daar stonden Vos en Sjaak gereed om het mobiele vuilnisvat verder te verplaatsen, hetgeen zij ook onmiddelijk deden. Het was een forse klus want er lag nogal wat gevogelte in de plastik bak. Eenmaal buiten zicht van het personeel van de Super deed Vos natuurlijk zijn best om onderweg wat goedgespierde bekenden tot meeduwen te bewegen. Bullie de Hond en zijn troep gingen ervoor, beloning elk 1 x kip. Vos en Sjaak konden derhalve als heren op hun gemak huiswaards keren, terwijl de honden het zware werk verrichten. Thuis beland was het eten geblazen. Zij waren daar een hele tijd mee bezig. Tot zij zo vol waren dat zij hun ogen niet meer open konden houden. 

*  *  *
Kinderen, denk nu niet dat schavuitenstreken lonen. Want deze geschiedenis had nog een staartje, als dat het goede woord is. Dat van die salmonella was geen verzinsel, zoals onze maten Kraaij en Vos nog dagenlang moesten ondervinden. Zij konden het woord kip niet horen zonder in ernstige verlegenheid gebracht te worden. “Zullen we dan toch maar tot het vegetarisme overgaan?” vroeg Kraaij zich hardop af. En dit keer, jongens en meisjes, deed Heer Vos er het zwijgen toe.

Geen opmerkingen: