29 oktober 2011

Bijlage 1: Dora, de Geletterde Kip



Bijlage 1 bij de Onthullende Geschiedenissen over Sjaak Kraaij en Heer Vos. Boer Jansen had veel te danken aan Dora. Zonder haar was zijn kippenfokkerij niet meer dan één van de velen, nu trok zijn fokkerij nationale en internationale belangstelling.

Dora was een ontwikkelde kip. Zij kwam uit een bekend kippengeslacht, de zogenaamde witte leghorn. Haar over-over-over-grootvader was de mannelijke stamouder van de Witte Barneveldse Leghorn. Deze leghorn soort raakte in Nederland en daar buiten bekend door een regelmatige leg en kloeke houding.

“The Cock.” Befaamde afbeelding van de stamouder van de Witte Barneveldse Leghorn
door Zambiaans kunstenaar Patrick Mweemba. 1979.
 Linoleumsnede. Uit de verzamelingvan Alias O. Teur.
Dora had haar opleiding in Barneveld genoten, bij de wereldbekende Hogeschool voor de Kippenkunde. Daar had zij ook het hoog-kips geleerd dat Sjaak Kraaij ten onrechte voor plat Limburgs had aangehoord in aflevering 1. Boer Jansen had flink zijn best moeten doen om Dora onder zijn kippendak te brengen. Zij was kieskeurig. En dat was een gelukje voor boer Jansen. Onder meer door Dora’s inzichten was Boer Jansen er in geslaagd de begeerde klasse 2A te bereiken met uitzicht op de extra waardering “modelboerderij.” Dora bracht haar kipgenoten de fijne kneepjes van het leggen bij en van het kippenleven in het algemeen.
Dora was een sterk voorstander van het scharrelkippen bestaan. Klasse 1 was natuurlijk het beste, maar klasse 2A was ook goed. Gegarandeerd open uitloopruimte, goed voer, en niet te vol. De productie van klasse 2A eieren met het waarmerk van de NVVMBE (Nederlandse Vereniging Voor Meer Beter Eten) was het sterke punt van boer Jansen.
Tijdens haar opleiding had Dora in een kippenlegbatterij gewerkt. “Afschuwelijk,” zegt zij als het over dat soort kippenhouden gaat. “Het is nog erger dan de middeleeuwse praktijk. Het is gewoon barbarendom. Slavernij. Als het er op aan komt had de kip het best goed in de middeleeuwen. Het is pas misgegaan met de industriële revolutie. Sedert die tijd hebben de landbouw-economen het over “de maakbaarheid van de kip.”
Als het over dit onderwerp gaat is Dora niet meer te stuiten. “De mens is de kip gaan behandelen als een onderdeel van een mechanisch proces voor de productie van vlees of eieren, met de in dat proces geproduceerde mest als voedsel voor de koe. Hiermee werd de kip gedegradeerd tot een zielloos gekooid object, en de koe tot een mobiele beerput. Geen wonder dat dit leidde tot het uitbreken van allerlei ziektes, zowel bij de kip als de koe. Ja zusters,” kukelde Dora er uit, “daar is de koedolheid vandaan gekomen.” En dan hield zij nog allerlei zaken voor zich die haar te oren waren gekomen in Barneveld, zaken die te gruwelijk waren om over te praten, zaken zoals “de recycling van slachtafval.”
       “Komt het de produktie wel ten goede als de kip inzicht heeft in zijn plaats in de wereld?” was een punt van discussie in de kippenhouderij. Het ging nog verder. “Betekende meer en beter weten ook meer kippengeluk?” Sommige kippenhouders en verwerkers verkondigden dat de kip beter af was met onwetendheid. “There is no point for a chicken to know that her life is pointless” was de mening van een bekende Amerikaanse chickenburgerfabrikant. “Bij ons, in de mensenwereld, weet men in het algemeen toch ook niet hoe de boel in elkaar zit,” voegde hij er aan toe. Deze mening wordt door sociale en gedragswetenschappers onderschreven. “Is het niet zo dat onwetendheid juist de grondslag is van onze samenleving?” stelde de Vereniging van Industriële Kippenhouders, “en als dat zo is, waarom zouden wij dan een bewuste kip met zelf en social inzicht gaan fokken?”
Met dit soort lieden kon Dora niet in dialoog treden – de afstand tussen de werelden was te groot. Maar met Boer Jansen kon zij best aardig uit de poten.
Dora las graag. Zij was met Boer Jansen overeen gekomen dat er in de hoek van het kippenleefgebouw, zoals zij het noemde, een ruimte was voor een aardige bibliotheek. "Lezen is goed voor de algemene ontwikkeling van de kip," verklaarde Dora, "en is ontspannend. Ook voor de kip is het belangrijk zich af en toe in een hoekje terug te kunnen trekken met een goed boek, of eens wat te lezen onder het leggen door."

Door deze blikverruimende vernieuwing was boer Jansen’s boerderij in de nationale en internationale belangstelling gekomen.
Hier onder, ter afsluiting, een lijstje van door Dora aangeraden kippenliteratuur.
Gezond Pluimvee, oordeelde Dora, is een must. Maar niet geschikt voor beginners. Het is een moeilijk boek waarin ook de negatieve kanten van het kippenleven beschreven worden zoals verenpikkerij en kannibalisme.
Van Kippen Houden, verklaarde Dora, is hèt boek voor de fijnsnavelige kippenhouder. Maar voor ons ook erg handig! Dan weten wij ook hoe het eigenlijk moet met de kippenhouderij. De in de bijlagen opgenomen Universele Rechten van de Kip behoort iedere kip uit het hoofd te kennen! En dat geldt ook voor het internationale kippen strijdlied voor gelijkheid, vrijheid en broederschap getititled “Wij Kippen van het Vaderland.
In Kippen zonder Grenzen wordt uit de doeken gedaan hoe kippen elkaar bij kunnen staan boven de grenzen van het hok of erf uit. Kippensolidariteit is een voorwaarde voor kippenlevensverbetering, hield Dora haar zusters dagelijks voor.
Het boek De Smakelijke Kip: 100 beproefde kipgerechten uit vijf continenten wordt door Dora verfoeid. Dora was een overtuigd vegetariër. Dat wil zeggen, insecten en wormen at ze wel graag, maar, beweerde Dora, die vielen buiten de vegetarische beginselen. Het is nu eenmaal niet na te gaan of er niet ergens een wormpje in een kropje sla is blijven zitten. Bovendien kukelen of kakelen zij niet, die insecten en dergelijke. “De Smakelijke Kip,” betoogde Dora met overtuiging, “is een zeer smakeloos boek. Het is echter belangrijk, zusters, dat wij weten wat anderen met ons voor hebben. In dit geval die tweebenige malloot die zichzelf mens noemt en ons beest.”

© Zamfactor Ltd. 2013. Alle rechten voorbehouden. All rights reserved.



19 oktober 2011

5. Heer Vos Gaat Ondergronds


Aflevering vijf van de uit het leven gegrepen verhalen van Sjaak Kraaij en Heer Vos. Heer Vos benadert ondergronds het kippenhok van boer Jansen met behulp van Ingenieur Sjonnie Mol. Deze opmerkelijke onderneming leverde de feiten op voor het baanbrekende artikel “De Rekbaarheid van de Vossenstaart in Kritieke Omstandigheden.”


Heer Vos had een knagende honger en als Vos hongerig was had hij altijd zijn beste ideëen. Hij slenterde het bospaadje af dat naar de voet van de heuvel leidde waar de bekende kippenboerderij van boer Jansen gevestigd was. De luchtballonnen, die de afrastering van de boerderij versierden, hingen er nog met de tekst: 25 JAAR GETROUWD.
      “Hoe heeft hij het volgehouden,” vroeg Vos zich af. Vos was een geboren vrijgezel die het nooit lang met een vossinetje kon uithouden. “Zij aten natuurlijk wel elke dag kip,” bedacht hij saggerijnig.
      “Dat scheelt best,” beaamde de achter Vos aan hoppende Sjaak.
Met het zien van de luchtballonnen herinnerde Heer Vos zich neef Gerrit Kraaij die in de vorige aflevering middels de opheffende kracht van een luchtballon uit het zicht verdwenen was.
      “Hm,” bromde  Vos bedachtzaam, “wat denk jij Sjaak, zou ik met een paar van die ballonnen het kippenerf niet van boven kunnen benaderen?”
      “Je kunt er vast wel mee omhoog, maar hoe kom je op de juiste plek beneden?” merkte Sjaak scherpzinnig op.
      “Er eentje kapot prikken misschien?” opperde Vos.
      “En eenmaal binnen, hoe kom je er dan weer uit? En je bent nog erg zichtbaar ook! Je denkt toch niet dat Bolle Bullie even de andere kant uitkijkt wanneer jij de kippen die hij moet bewaken een bezoek vanuit de lucht brengt,” spotte Sjaak. Dat was een teer punt. Bolle Bullie en Heer Vos waren aartsvijanden. Bullie, een afschuwelijke hond, vond bijten nog leuker dan blaffen, zoals Vos meerdere malen ondervonden had.
De vrienden slenterden peinzend verder. Zij troffen ingenieur tunnelbouw Sjonnie de Mol aan de kant van de weg aan.
      “Even een hapje frisse lucht scheppen,” verklaarde Sjonnie. “Het is een hoop werk hoor, al dat getunnel. Maar het schiet op, ik ben nu bijna aan het hek van Jansen.”
Er ging ogenblikkelijk een bel rinkelen in het brein van Vos. “Hey, hey Sjonnie,” begroette Vos hartelijk. “Alles goed? Wij waren net op zoek naar jou. Goed nieuws broeder, maar het is alleen voor jouw oren en poten bestemd. Je moet ons beloven het zwijgen te bewaren. Totdat wij deze klus geklaard hebben.”
Sjonnie en Sjaak keken beiden even verbluft.
      “Ja,” verklaarde Vos, “er zit een schat in het kippenhok van boer Jansen. Dat heb ik net van mijn oom, Carel van Voschenschoten, vernomen.”
      “En waarom heeft die oom dat nu juist aan jou verteld?” vroeg Sjonnie, die, ook al zag hij weinig, echt niet van lotje getikt was.
      “Het gaat om een familiegeheim. En ik ben de enige nabestaande.” Vos pinkte een nep traan weg. “Al mijn ooms en tantes zijn dood. Of bijna dood. De jacht heeft ze de das om gedaan. Te weinig beschermde natuurgebieden om ons in te verstoppen. Jachthonden!” sprak hij met ongeveinsde afschuw.
      “Mijn grootvader zag al aankomen dat vossen overal verdreven zouden worden waar de mens de baas wilde spelen. En de mens wil overal de baas spelen. Die tweebenige malloot,” voegde hij er bitter aan toe.
      “Zie je daar boer Jansen’s kippenhok,” vroeg hij aan Sjon.
      “Dat kan ik niet zeggen,” antwoordde Sjon, “dat ik een kippenhok zie. Ik kan mijn eigen poten nauwelijks zien. Maar ik ruik hem wel. Ben er ook wel eens binnen geweest. Daar is altijd wel wat te eten. ’s-Nachts is het ’t beste. Dan zitten de kippen op stok in het donker. Dan zien ze je niet en blijven rustig zitten.”
      Ingenieur Sjon gniffelde. “Ik zie ze ze ook niet, maar kan me wel mooi rondbewegen, in dat hok. Je moet er wel van houden, natuurlijk, van al dat plantaardige voedsel. Volkorengraan en dergelijke. Ik zelf heb liever een wormpje. Ieder zijn mug,” zei hij grootmoedig. “Leven en laten leven, zo is het nu eenmaal.”
      Heer Vos begon steeds vrolijker te kijken. Het gaat de goede kant op, besefte hij, met het plan dat zich in zijn brein aan het ontwikkelen was. “Ik heb,” verklaarde Vos plechtig en geheimzinnig, “aanwijzingen gekregen over de plek waar de schat verstopt is, ’t is ongeveer in het midden van het kippenhok.”
      “Dat is ook toevallig,” zei Sjonnie, “ik ben net die kant uit aan het tunnelen. Zit zelf liever ondergronds bij het kippenerf. Stapels vette wormen. Komt door al die kippemest. De grond is goed. Buitengewoon goed. Een schat zei je? Dat moet dan wel een vosseschat zijn. Heb je daar een voorbeeld van?”
      Hier moest Heer Vos even het hoofd krabben. “Mijn oom Carel zei dat het zo geheim was dat eigelijk niemand er het fijne van wist. Het ging om een uitvinding. Mijn grootvader was een uitvinder. Hij bedacht een soort graafmachine en heeft daar een proefmodel van gemaakt. Mijn grootvader, volgens de familie overlevering, had bedacht dat je met een graafwerktuig diepere holen kon graven om aan de mens te ontkomen. Buiten bereik te blijven, zogezegd.”
       Nu was de belangstelling van Sjon gewekt. “Iets van metaal zeker,” dacht hij, ”zoiets zou ik ook wel kunnen gebruiken. Dieper hoeft niet, hoor, wat mij betreft. Maar met een groter tunnelnet zou ik wel eens een familieleven kunnen beginnen. Ik heb een reuze leuk mollinetje leren kennen.....”
      “Wel Sjon,” drong Heer Vos aan, “zou het dan niet goed idee zijn om eens te kijken of we die graver zouden kunnen vinden? Als dat lukt dan kan jij hem ook gebruiken, daar heb ik uiteraard helemaal geen bezwaar tegen!”
En zo kwamen de buren overeen dat Sjon door zou tunnelen tot onder het kippenhok, met tunnel size XXL, zodat Vos de tunnel in kon om de juiste plaats van de schat aan te duiden.
Sjon zou overdag door tunnelen, maar de daadwerkelijke inval zou ’s-nachts geschieden.



Vanaf de heuveltop volgden onze maten de ondergrondse vooruitgang van Sjonnie. Die was af te lezen aan de opeenvolging van molshopen (Terzijde: Sjonnie noemde molshopen geen molshopen. “Het zijn geen echte hopen,” zei de grondwerker. “Het zijn luchtkleppen en nooduitgangen. Een soort schoorstenen eerder, wij noemen het luchtpaden. Een versterkt luchtpad heet een schildpad.” Zo lezers, nu weten jullie ten minste waar de naam schildpad vandaan komt! Onthoud tevens dat het meervoud van luchtpad luchtpaden is en dat van schildpad schildpadden, met een dubbele d. Schildpaden is utrechts. Schildpaden komen alleen in de buurt van de Domtoren voor).



Af en toe wiekte Sjaak over het spoor van molshopen/luchtpaden om te zien of het wel de goede kant uit ging. Als het nodig was streek hij neer in de buurt van de laatste hoop en gaf dan klopsignalen met zijn poten. Zonder mankeren stak Sjon binnen een paar tellen het hoofd boven de grond om naar de aanwijzingen van Sjaak te luisteren. “Een ietsie pietsie meer naar links,” zou Sjaak aangeven, “dan kom je mooi in het midden van het hok uit.” Sjon was een razend harde werker en het hele karwei was in een paar dagen gepiept.



Diep in de nacht was het dan zo ver. De laaste molshoop voor de afrastering lag verstopt onder wat struiken in een kleine bossage en dat kwam goed uit. Want vandaar gingen ze de tunnel in. Ons gezelschap had in het bosje een lang touw en een zak verstopt. “Om de schat in te doen en uit het hok te trekken,” verklaarde Vos. Gerrit hield de wacht en zou middels een ruk aan het touw aangeven wanneer er onraad was.
      “Laat mij maar voor gaan,” zei Heer Vos.
      “Ik ken de tunnel en jij niet,” wierp Sjon tegen.
      “Ik weet waar de schat ligt, en jij niet,” bracht Vos naar voren.
      “Dan moet je het zelf maar weten, ik vind alles best,” gaf Sjon toe.
      “Als dat maar goed gaat,” prevelde Sjaak.
En Vos ging voor. Sjon volgde met het touw. Gelukkig had Heer Vos een zaklamp anders was het niks geworden. Vos was gewend aan ondergronds leven, per slot van rekening lag zijn eigen woning een flink stuk onder de grond, maar ondergronds kruipend een forse afstand af leggen was iets nieuws voor onze schatzoeker. Het ging goed totdat Vos en Sjon bij de bocht omhoog aankwamen. Het was een steile bocht onder de vloer van het kippenhok, juist voordat de tunnel eindigde onder de voerbak. Hier had Sjon zich toch misrekend. Ja, Heer Vos kreeg zijn kop door de bocht, zijn voorpoten en zijn schouders. Maar toen liep het mis. Hij zat vast.
      “Sjon, ik zit vast,” fluisterde Heer Vos. “Geef me eens een duwtje.”
Maar hoe hard Sjon ook duwde, Vos kwam geen centimeter vooruit. Integendeel, Vos kwam alleen maar vaster te zitten. Ondertussen ontstond er rumoer in het kippenhok. Want het is niet zo dat kippen in het donker niet horen. Zij horen wel degelijk ook al zien ze geen steek. Daarom blijven zij op hun plek zitten en slaan aan de kakel.

      “Zusters,” sprak Dora Kordaat, de hoofdkip van kippenverblijf 2A, “eerst even helemaal stil zijn zodat wij kunnen uitzoeken waar dit vreemde  geluid vandaan komt.” En het werd stil, zo stil dat je er kippenvel van kreeg. Daar hoorden zij het weer, die gesmoorde geluiden, ondergrondse gesmoorde geluiden. “Er zit iets onder de vloer,”  besloot Dora, “maar wat?” Nu brak er een luidruchtig gekakel uit dat ook door Dora niet tot zwijgen gebracht kon worden.

Heer Vos in een Beklemmende Positie.
Door O. teur (de). 2011. Oost-indische inkt, kleurpotlood en rolpen op papier.
Origineel te bezien in Museum voor het Dier in Beeld.

De bovengrondse geluiden gingen niet onopgemerkt aan Heer Vos voorbij. Hij wist dat gekakel uit het kippenhok ’s-nachts ongetwijfeld boer Jansen tot activiteit zou bewegen en mogelijk ook Bolle Bullie. “Doe iets, Sjonnie, en vlug,” siste Vos. Ook Sjonnie had in de gaten dat hier iets helemaal aan het mislopen was. “We moeten je er uittrekken, Heer Vos,” fluisterde Sjonnie, “en ondertussen moet je stil zijn. Anders halen ze Bullie er ook nog bij!”
      Heer Vos probeerde zich te ontspannen door aan iets leuks te denken, te weten zijn lievelingsboek De Smakelijke Kip: Honderd Beproefde Recepten. Tegen wil en dank bleven hem echter afschuwelijke fragmenten te binnen schieten uit Honderd Jaar Vossenjacht in Midden Nederland. “Een nachtmerrie,” fluisterde Vos voor zich heen. Sjon bond het touw stevig vast aan de staart van Heer Vos, wees Vos fijntjes op de gevolgen van het haantje de voorste spelen ten koste van terzake kundige vaklieden en begaf zich vervolgens met de grootst mogelijke spoed naar de uitgang van de ingang, als je begrijpt wat ik bedoel. Daar stond Sjaak wat heen en weer te hoppen.
      “Tralalalala,” neuride Sjon onverstoorbaar terwijl hij het nachtlicht in kroop, “Sjaak, waar ben je?”
      “Hier dus,” kondigde Sjaak zich aan, “Hoe is de inval aan het verlopen?”
      “Ahem,” sprak Sjonnie, zijn keel schrapend, “Heel goed. Alles is okee, het enige probleempje is dat Vos vast zit net voor het einde. De andere uitgang van de ingang, bij wijze van spreken.”
      “Vast???!!!” vroeg Sjaak klemmend.
      “Vast. Hij kan niet vooruit en ook niet achteruit. Je kan ook zeggen dat zijn positie erg stabiel is. Maar ik heb de indruk dat hij nu toch wel liever naar achteren wil.”
      Het zag er even naar uit dat goede raad duur was. Maar Sjon was een geboren optimist.
      “Geen probleem Sjaak. Wij trekken hem er gewoon uit. Mollen hebben altijd een plan B voor geval van nood. Wij zitten bijna altijd onder de grond. Daar is het touw, haha, dat heb ik reeds vast gemaakt aan de Heer Vos en het is nu een kwestie van trekken.” 

Heer Vos had het knap benauwd. De rust was weliswaar teruggekeerd in het kippenverblijf klasse 2A maar hij wist dat het een hele kwetsbare situatie was die alleen maar geruisloos opgelost kon worden. Hij begroette de terug gekeerde Sjon dan ook op nauwelijks hoorbare wijze. “Wij gaan je eruit trekken Vos,” deelde Sjon mede, “even de tanden op elkaar en dan is alles voor elkaar! Cheers, goede middag, goede avond en daar gaan we dan! See you later,” eindigde hij vrolijk, en spoedde zich naar buiten. Dank zij een gelukkig toeval trof Sjon ook de bevriende honden uit aflevering 2 in het bosje aan. Die wilden wel meedoen. “Eén, twee, drie!,” zei Sjon die het voortouw had genomen. “Eén, twee, drie,” en elke “één, twee, drie” werd gevolg door een forse ruk aan het touw.
      Aan de staart getrokken worden was voor Vos een pijnlijke en vernederende ervaring. Hij wilde eigenlijk flink blaffen van pijn en woede maar moest de kiezen stevig op elkaar houden teneinde de kippen niet opnieuw te alarmeren.

      “Nog een keer, jongens,” sprak Sjon opgetogen bovengronds, “er zit beweging in. Geef alles wat je hebt: “Eén, twee, drie....daar gaat-ie!”
      En inderdaad, Heer Vos schoot los en daarna was het alleen nog maar een kwestie van hem eruit slepen. Dat lukte.  

Vos zag er uit als een behaarde zandworm. Zijn staart was flink uitgerekt en hij haalde flauw adem terwijl zijn tong uit zijn bek hing.
      “Het ziet er naar uit dat jouw plan is vastgelopen,” stelde Sjaak vast. “Wil je het nu overdoen met Sjon voorop? Heer Vos keek Sjaak heel achterdochtig aan en zei: “Ik ben nu wel voldoende op mijn staart getrapt, meneer Kraaij, en het is dus echt niet nodig om er ook nog op te gaan staan!”
      “Dat is ingenieur Sjon, Heer Vos,” antwoordde Sjaak beleeft, “die op uw staart staat. Hij is uw staart aan het opmeten.”
      “Zeker,” sprak ingenieur Sjon, “ik dacht dat je nu misschien wel de langste staart van alle vossen in Nederland hebt. Dan kom je misschien toch in aanmerking voor een mooie prijs, en het is ook van belang voor het wetenschappelijk tunnelgraven. Ik dacht een artikel te publiceren getiteld: De Rekbaarheid van de Vossestaart in Kritieke Omstandigheden. Het vakblad “Tunnelvisie” voor ingenieurs en bouwkundigen heeft daar vast wel belangstelling voor.”
      Maar Heer Vos kon op dat moment geen waardering opbrengen voor het wetenschappelijk belang van zijn beklemmend avontuur en zijn stijging op de lijst van vossen met lange staarten. “Ik wil naar huis,” pufte hij, “ dan ga ik De Gelukkige Vegetariër eten. Ik bedoel lezen......”


13 oktober 2011

4. De Hemelvaart van Gerrit Kraaij

Aflevering 4 van de Alles Onthullende Verhalen over Sjaak Kraaij en Heer Vos. Vervolg op afl. 3. In deze episode aankomst en vertrek van neef Gerrit Kraaij, een uit de school gevallen wankelende figuur, die het hogerop moet zoeken. 
Sjaak Kraaij


Gerrit, het niet-deugende neefje van Sjaak Kraaij, die door zijn oom van uit de lucht het kippenhok van boer Jansen in-gedropt was, kwam hals-over-kop tuimelend tot stilstand vlak voor de poten van Dora. Te aldaar liet Gerrit met grote overtuiging een meelijwekkend kras-gekreun horen. Dora Kordaat, de hoofdkip van afdeling 2A, was een beetje bijziend; eerlijk gezegd, ze was behoorlijk kippig en kon zonder bril niet duidelijk bekijken wat voor haar op de grond lag lag. Maar het gekreun en gesteun was goed hoorbaar.

      “Wat is dit,” kukelde ze verbaasd voor zich uit, “of wat zou dit kunnen zijn?” Dora plaatste haar bril op haar snavel. “Dat helpt. Juist ja. Hm. Uit de lucht gevallen gevonden voorwerp. Gehavend vogelachtig voorwerp. Kan niet vliegen. Mogelijk vleugellam. Wel geluid voortbrengend. Met gedeeltelijk bedekte bevedering. Verband dragend. Of ist-ie verkleed? Kuuk nog an toe. En zie die bek eens. Dat kan nooit een kip zijn. Een kip heeft een snavel en behoort tot de familie der gesnavelden. Wij, huiskippen, Kippus Gallus finus domesticus, behoren tot het soort der fijnsnaveligen. (Lezers, dit hadden zij er in Barneveld goed ingestampt. Later meer over dit subtiele onderwerp! Ter toelichting: Dora had in Barneveld haar opleiding genoten). Dit gestrande gevederde gevogelte heeft geen snavel maar een bek. Een grote bek, verhoudingsgewijze gesproken natuurlijk.”
      “Mien, reik me eens een stokje aan.”
Mien, haar assistente en nummer twee in de kippen pikorde, had met onverholen bewondering de beschrijving van Dora gevolgd. Zij reikte een stokje aan in opgetogen afwachting van wat Dora nu weer zou gaan doen. Ja, met de komst Dora was alles veranderd in afdeling 2A.
      “Dank je Mien,” zei Dora, en gebruikte het langwerpige voorwerp om Gerrit een pootje van Gerrit te lichten, ondanks het krasselijke blijf-van-me-lijf-af ongenoegen van de eigenaar van het opgelichte lichaamsdeel.
      “Zie je dat Mien,” sprak Dora wijzend op de grote poot (verhoudingsgewijze natuurlijk!) van Gerrit. “Het is duidelijk een boomzitter, getuige de langgerekte vorm van de tenen met nagelachtige haken op het einde. Dat zijn klauwen. De kleur van het gevederte in aanmerking nemend zou ik zeggen dat we met een ekster, kauw of kraai te maken hebben.”

Gerrit, jong als hij was, wist donders goed dat kippen het niet op kraaien hebben. Ook niet op eksters of kouwen. Het werd tijd om de bek open te doen. Als je zo’n toom kippen tegen je kreeg dan was je in een mum van tijd kaalgeplukt. Op zijn minst. Hij besloot dus er het volgende verhaal uit te krassen:
      “Zoals u zegt mevrouw ben ik een kraai. Ik ben een wees-kraai zowel van vaders als moeders zijde. Een bevriende kippenfamilie heeft mij opgevoed. (Lezer, je zit hoe Gerrit hier de boel aan het belazeren is! Hij probeert hier kippen-sympathie op te wekken. Zullen de kippen er in trappen?!). Deze vriendelijke vogels hebben mij hartverwarmend verzorgd toen ik uit de boom gevallen ben. Totdat mijn oom, die gemenerik, mij oppakte en met me weg vloog. Mijn oom zei: “Een kraai hoort niet door een kip opgevoed te worden. Dat is onnatuurlijk.”” Toen ik zei dat de kippen goed voor me zorden en bij ze wilde blijven werd hij boos. Heel boos.
      “O ja,” kraste hij op een lelijke, dreigende manier, “als dat zo is dan zal ik je eens even laten zien hoe de kippenwereld er echt uit ziet!” En hij liet me hier laaghartig naar beneden vallen......”

Terwijl Gerrit bezig was deze droevige, harteloze familiegeschiedenis uit de doeken te doen schaarden de kippen zich rondom het deerniswekkende kraaiejong en sloeg Heer Vos de gebeurtenissen op afstand met oprechte belangstelling gade. 
      “So far so good, Sjaak,”  bemerkte Heer Vos, “maar ik kan niet goed zien wat er nu aan de hand is. Ze staan allemaal om Gerrit heen.”

      “Ik zal eens even polshoogte nemen,” bood Sjaak aan, “met een omweg vlieg ik naar de kastanjeboom aan de rand van het erf. Dan kan ik vandaar een oogje in het zeil houden!” En vloog weg.

Dora en Mien riepen de voltallige kippenraad bijeen om maatregelen en besluiten te nemen Gerrit betreffende. Er ontstonden al snel twee kampen: voorstanders en tegenstanders van het verblijf van Gerrit in het hok. De voorstanders hadden meelij gekregen met de in smerig verband gehulde weeskraaij, zeiden dat-ie al wat kippen-gewoontes had geleerd en dus zonder al te veel problemen opgenomen kon worden in het kippendom. De tegenstanders moesten daar hartelijk om lachen. “Heb je ooit een kipachtige kraai gezien?” vroegen ze smalend. “Van een kraai maak je nu eenmaal geen kip. Net zo goed als je van een kip geen kraai kan maken. Heb je ooit een kraai “nee” horen krassen tegen een versgelegd eitje? Eens een kraai, altijd een kraai. En de Grote Kip mag weten wat voor ziektes en ongedierte hij bij zich draagt.”

Dit was het moment voor Dora om zich in de discussie te mengen. Hoewel zij bovenaan stond in de pikorde liet ze altijd de raadsleden zich eerst uitspreken alvorens met een gezagdragende oordeel te komen.
      “Laat ik het argument samenvatten,” sprak Dora Kordaat. “Diegenen die het gevallen kraaienjong onderdak willen verschaffen doen dit op grond van het fijnsnavelige argument dat wij vogels allemaal avianen zijn, of we nu wit of zwart zijn, groot of klein, dat doet er nu toe; en als vogels hebben wij allen de plicht vogels te helpen die in de problemen zitten. Degenen die het kraaiejong willen verjagen zeggen dat wij niet weten wat we aan hem hebben, dat hij onbetrouwbaar is en vol met ziekten kan zitten. Zusters,” gaf Dora op klare toon te kennen, “In elk van de argumenten zit een kern van waarheid. In het voortreffelijke  boek De Ordentelijke Kip wordt overtuigend aangetoond dat een opgedrongen vreemdeling diepgaande verstoringen in de kippenorde te weeg kan brengen en derhalve uiterste voorzichtigheid geboden is. In het eveneens zeer lezenswaardige De Goede Kip wordt met name de fijnsnavelige kant van het vreemd gaan onder de loep genomen. Ook hier wordt benadrukt dat je niet zomaar het nest met een ander moet delen. In het indringende De Vervreemde Kip wordt het element van vervreemding benadrukt dat optreedt als de elementen van de kippensamenleving niet langer samen schijnen te hangen. Het ons kent ons kan ontaarden in een ons kent ons minus één. Of meer, of minder. Daar kunnen wij niet mee uit de poten. Wat nu te doen? Aan de ene kant hebben wij de plicht voor ons zelf te zorgen en de leg goed aan de gang te houden (Terzijde: Dora wist donders goed dat boer Jansen zijn dure gezondheids voer niet ging besteden aan niet-leggers!), aan de andere kant kunnen wij niet voorbij gaan aan het feit dat één van onze medevleugelachtigen in nood verkeert.”
Sjaak, strategisch geplaatst in de grote kastanje boom in een hoek van het kippenerf, luisterde met ontzag naar wat Dora te zeggen had. “Het is dat zij een kip is, mompelde hij voor zich heen, maar als zij een kraai zou zijn......”

      “Tenslotte,” somde Dora op, “is er het doorslaggevende feit dat wij ons bevinden op het land van boer Jansen, die ons hier gebracht heeft en ons voedt. Dit kraaienjong is niet door boer Jansen hierheen gebracht en is derhalve niet welkom. Kort en goed: Het beste voor ons en dit lamme kraaienkuiken is dat-ie opkrast.”
      Nu begon Gerrit erbarmelijk te krassen. “Meelij, heb meelij,” smeekte hij terwijl de krokodillen tranen uit zijn ogen liepen.
      “Dat hebben wij ook,” verklaarde Dora. “Als we jou hier houden dan smijt boer Jansen je de sloot in. Dus ben je in de lucht beter af.”
      “Maar ik kan nu juist niet vliegen!”
      “Dat regelen we wel, tenzij je liever wilt leren zwemmen.” sprak Dora. “Mien breng die ballon eens hier.” En wees naar een grote feestelijke luchtballon aan de afrastering waarop te lezen stond: 25 JAAR GETROUWD. Het touwtje van de ballon werd om Gerrit heen gebonden terwijl twee potige kippen de ballon stevig beet en aan de grond hielden, totdat Gerrit goed vast zat.

De gehavende Gerrit Kraaij de lucht in dankzij het duurzame huwelijk van boer en boerin Jansen.

      “Je hebt geluk dat boer en boerin Jansen het 25 jaar met elkaar hebben uitgehouden,” sprak Dora ten afscheid toen Gerrit die dag ten tweede male het luchtruim koos. Er stond een stevige bries en hij was dan ook spoedig uit de kippenhorizon verdwenen.



*    *    *



Of Gerrit hiermee definitief uit het leven van Sjaak en heer Vos verdwenen is ligt verborgen in de schoot der toekomst. Vast staat wel dat het tweetal de hemelvaart van Gerrit laconiek opnamen. Toen Sjaak in de gaten begon te krijgen wat de kippen aan het doen waren vloog hij ijlings terug naar de uitkijkpost op de heuvel.

      “De kippen laten Gerrit onvrijwillig  het luchtruim kiezen,” rapporteerde Sjaak aan Vos, “O jee, daar gaat-ie!”
      “Is dat Gerrit die nu alweer vertrekt? Hij heeft het daar niet lang uitgehouden,” sprak Vos teleurgesteld. “Mijn verwachtingen waren hoog gespannen,” voegde hij er aan toe, de alsmaar stijgende Gerrit naogend.
      “Hoe dan ook, het is toch leuk voor hem dat hij de kans heeft iets van de wereld te zien zonder er een vleugel voor uit te hoeven steken,” besloot Vos terwijl Gerrit uit het zicht verdween.

04 oktober 2011

3. Drop-out en Drop-in


 
Aflevering 3 van Uit het Leven Gegrepen Verhalen over Sjaak Kraaij en Heer Vos. Hoe een uit de school gevallen deugniet met behulp van Kraaij en Vos aan een nieuw leven begint. 





Heer Vos, gezeten op zijn favoriete uitkijkpost, genietend van het zicht op de voor hem liggende kippenboerderij van boer Jansen, hoorde een vreemd geslof van achteren komen. Hij draaide het hoofd behoedzaam om en zag Sjaak Kraaij in beeld verschijnen.
      “Waarom kom jij hier aangelopen?” vroeg Vos verbaasd. Sjaak is een typische vlieger die vanuit de lucht graag neerkijkt op het voetvolk.
      “Vanwege dit,” antwoordde Sjaak wijzend op een vreemd hobbelend ding dat achter hem te voorschijn kwam.
      “Wat is dat?
      “Dat is mijn neefje Gerrit.” deelde Kraaij mee.
      “Dat is hem niet aan te zien,” merkte Heer Vos op, het strompelende en in verband gehulde wezen bekijkend.
      “Gerrit zat op de Bijzondere School voor Gevleugeld Onderwijs, Het Kraaiennest geheten. Het is een boom van een school. Hij zat in Klas 1. “Zat” is inderdaad het goede woord.”
      “Bedoel je dat de kleine Gerrit is blijven zitten?”
      “Juist niet. Hij is van school gevallen. Een echte drop-out. Als hij een klas hoger had gezeten zou die een doodsmak gemaakt hebben.......
De jonge Gerrit liet instemmend gekras horen.
      “Echt kouwen kan hij nog niet,” lichte Sjaak toe en vertelde hoe de school in elkaar zat.
      “Klas 1 zit op de onderste tak. Klas 2 op de tak daar boven. Klas 3 heeft de top bereikt. Vandaar uit moeten de vers opgeleide kraaitjes op eigen kracht de wereld invliegen en hun bestaan zelfstandig opbouwen. De leerlingen van klas 1 worden door de verzorgers ingevlogen. Het eerste wat klas 1 moet leren is om goed met beide poten op de tak te staan. En daar is het misgegaan. Gerrit was toch al wat mank. Hij is omgevallen en naar beneden gekletterd.”
      “En waarom heb je hem nu hier gebracht? vroeg Heer Vos. Vos had weinig meedeleven voor uit het nest gevallen jonge vogels, maar vond ze wel best smakelijk. Hij had er menigeen achter de kiezen zitten onder het motto: “Opgeruimd staat netjes.”
      Het was dus niet zo vreemd dat hij de jonge Gerrit met ongeveinste belangstelling bekeek. “Hoe loopt hij?” vroeg Heer Vos.
      “Zet is een paar poten vooruit jochie,” droeg Sjaak Gerrit op. “Heer Vos wil weten hoe het met je mobiliteit gesteld is.”
      Gerrit waggelde wat rond. “Als je niet beter wist zou je nooit zeggen dat hij een kraai is,” gaf Sjaak te kennen.
      “Dat zie je heel goed, vriend Kraai,” grinnikte Heer Vos. “Het lijkt er niet op. Dit beest waggelt. Het lijkt meer op een kip. Of een eend. Of een uilskuiken.”
      “Maar ik heb wel mobiliteit,” verklaarde Gerrit met stelligheid, “kijk maar, hier is mijn mobiel.” En haalde een mobiel telefoontje tussen het verband vandaan.
      “Verbazingwekkend, en dat op die leeftijd,” erkende Heer Vos. “Hoe is hij daar aangekomen?”
      “Het moest van die school,” legde Sjaak uit, “vanwege het bijzondere onderwijs. “Voor als er eens wat gebeurt,” zeiden ze daar op school, “want je weet het nooit met die buitenpootjes.” “En dat was maar goed ook. Zo kregen wij hem op tijd de kliniek in. Hij heeft hem van mij gekregen, dat mobiel.”
      “Ja, ja,” lachte Vos besmuikt, “Vertel mij wat. Een vliegende kraai vangt altijd wat.... maar wat ga je nu verder met hem doen? Elke dag moet hij eten. Het duurt nog wel even voordat hij op eigen kracht de lucht in kan. Als het ooit zover komt. Daar zit je dan mooi mee!”

      Sjaak schraapte zijn keel. “Ahem,” zei hij voorzichtig, “ik heb wel zoiets als een plan. Het is aan mij om dit ongelukkige familielid uitzicht te geven op een nieuw leven. Zijn ouders zijn een tijdje geleden omgekomen. Zijn vader was een dronkaard die tegen een electriciteits kabel is gevlogen en zijn nek brak toen hij op de grond keilde, zijn moeder was een kraai van lichte zeden die ........”
      “Voor de draad ermee, Sjaak,” onderbrak Heer Vos Sjaak ongeduldig. Vos wist dat als Sjaak op zo’n omstandige manier bezig was hij een PLAN aan het uitbroeden was. En Vos wist ook uit ervaring dat een plan van Sjaak buitengewoon slim of buitengewoon dom kon zijn, grappig of levensbedreigend; Sjaak kon er van alles uitkramen. Sjaak wist dat zelf ook wel en was daarom zo voorzichtig en beschroomd bezig.
      “Nou ja,” bracht hij er plompverloren uit, “Ik dacht er over om Gerrit uit de lucht het kippenhok van boer Jansen in te laten vallen. Het gaat om een zogenaamde drop-in.”
      Heer Vos trok de wenkbrauwen op. “Verklaar je nader, Sjaak.” Vroeg Vos. Het begon Vos te dagen dat dit wel eens een goed plan kon zijn. Een slim plan. Een uitvoerbaar plan.
      Aangemoedigd ging Sjaak verder. “Kijk eens, als wij (hij gebruikte nu het word “wij”!) deze deugniet in het kippenhok droppen dan heeft hij onderdak, eten en gezelschap. En wij hebben een spion, een handlanger geplaatst in het kippenkamp. Vanwege dat mobieltje.....
      “I see.......” sprak Heer Vos mijmerend. (Terzijde: Heer Vos hield er van zich af en toe in een niet-vossige taal uit te drukken. Engels voor zaken, het frans voor sociaal verkeer van stand. Dit was voor hem een zakelijke gelegenheid........). “Juist. Vanwege dat mobieltje kunnen wij met hem praten. Bovendien kunnen wij hem zien, als hij buiten is." Vos wendde zich tot de gekwetse Gerrit en vroeg:
      “Jongekraaij, beheers jij wel de kraaien gebarentaal?”
      “Een beetje,” kraste Gerrit op moeilijke verstaanbare wijze. “Maar nu zitten mijn vleugels vast, dus is het minder.”
      “Ach, we houden hem van hier wel in de gaten,” spraak Kraaij geruststellend. “Dus, eh, Heer Vos, wat denk je er van?”
      “Goed plan, Sjaak. Doen. Gerrit, is er nog iets dat jij moet weten?
      “Meneer Vos,” vroeg Gerrit bedeesd, “zijn het vriendelijke kippen?”
      “Kippen zijn altijd vriendelijk,” beweerde Vos met valse overtuiging, “A chicken is fox’s best friend. En dat geld ook voor kraaien. Laten we eens kijken wat voor verhaal je daar moet afsteken. Het beste is altijd om zo dicht mogelijk bij de waarheid te blijven. Als ze, de kippen dus, je vragen wat je hier komt doen en waar je vandaan komt dan moet je een verhaal bij de hand hebben. Even zien, ja, Sjaak, wat denk je hiervan: Gerrit verklaart dat hij uit het nest gevallen is. Hij is beschadigd en daarom zit hij in het verband en kan niet vliegen. Zijn harteloze oom wilde niet voor hem zorgen en heeft hem daarom in het hok ge-dropt. Dat lijkt mij wel een goed verhaal, Gerrit, en is ook makkelijk te onthouden.”
      “Daar zit wel wat in,” gaf Sjaak toe. “Maar hij moet zich wel weten te gedragen,” voegde hij eraan toe. “Zo’n weerloos jong ding moet niet al die kippen tegen zich krijgen.”
      De jonge Gerrit begon nu bezorgd te kijken. “Cheer up, chap,” stak Vos hem een riem onder het hart, “het belangrijkste is dat je van de eieren afblijft. In dat hok zitten allemaal legkippen. Als je aan hun eieren komt, dan komen zij aan jou. Alleen boer Jansen en zijn knecht mogen dat, eieren ophalen. Anders breekt de hel los. En verder houd je je maar van de domme. Dat kost je vast niet al te veel moeite. Ga je niet indringen bij de voerbakken, wacht netjes op je beurt. Begrepen?”
      Gerrit knikte instemmend en opgetogen. Hij was wel een beetje bang, maar ook een geboren deugniet. Ondeugende dingen doen zat hem in het bloed, dat was zijn lust en zijn leven. En omdat onze Gerrit niet verder kon kijken dan zijn bek lang was, was het niet moeilijk hem over te halen om dingen te doen die helemaal niet goed waren, inclusief voor Gerrit zelf.
      “En nu me rug op,” beval Sjaak. “We gaan de lucht in. En geen gekkigheid onderweg. Blijf netjes in het midden zitten. Als je eraf kukelt dan laat ik je gewoon liggen. Met of zonder mobiel.” 

En zo ging het. Het was maar goed dat Sjaak zo’n sterke vogel is, anders zou het nooit gelukt zijn. Sjaak moest een forse hoppige aanloop nemen om het luchtruim te kunnen kiezen, maar eenmaal de lucht in vloog hij met krachtige vleugelslagen naar het kippenparadijs van boer Jansen. Aangekomen bij afdeling 2A (scharrel legkippen van klasse) vloog hij eerst een rondje boven het kippen-uitloop-gebied, scheerde vervolgens naar beneden, tot vlak boven de verschrikte kippen, waar hij zich plots een halve slag draaide zodat de ongelukkige Gerrit van zijn rug tuimelde en hals over kop tussen de wegstuivende scharrelaars te recht kwam. 

      “Hehe”, kraste Sjaak tevreden na behouden terugvlucht, “dat zit er weer op. Liep gesmeerd. Piece of cake.” (Terzijde: Ook Sjaak gooit er graag af en toe een woordje engels uit). “En maar afwachten wat de toekomst voor ons in het verschiet heeft......”
      “Sure,” stemde Heer Vos in, “Wat een onverwachte, positieve ontwikkelingen. Kraaij, je bent een kraan.” 

*     *     *

 Ja, beste lezers, of de toekomst van de in-ge-dropte Gerrit ook zo rooskleurig is staat nog te bezien. Wij houden jullie op de hoogte......


03 oktober 2011

2 Wat Heet......


Aflevering 2 van uit het leven gegrepen verhalen over Sjaak Kraaij en Heer Vos. Over een AaHa erlebnis.


Het was heet. Ongelofelijk heet. Heer Vos en zijn maat Sjaak de Kraaij zaten op hun lievelingsplek, boven op de heuvel die uitzicht bood op de kippenboerderij van boer Jansen. Het was zo heet dat Vos en Kraaij dit keer geen genoegen putten uit het uitbundige schouwspel van rondscharrelende kippen dat zich voor hun ogen afspeelde. “Wat een hitte,” pufte Heer Vos. “ik kan me geeneens van de heuvel af laten rollen zelfs al kon ik zo het kippenhok in. Tegen de tijd dat ik beneden kom ben ik al mijn haren kwijt.”
        “Als je denkt dat ik bij deze temperatuur kan vliegen,” kraste Sjaak, “dan heb je het mis. Zelfs beroepsvliegers kunnen bij dit weer last hebben van zelfontbranding. Vleugelschroei noemen we het ook wel. De uiteinden van de veren gaan dan kromtrekken en dan kan je alleen nog maar in circels vliegen.”
        “Beroepsvliegers?” informeerde Vos.
        “Zeker,” bevestigde Sjaak, “Beroepsvliegers. Zoals de postduif. Die is nou een goed voorbeeld van een beroepsvlieger. De besten werken bij de KLM. De Koningklijke Luchtpostduiven Maatschappij. Die beesten vliegen wat af. Het zijn echte volhouders.”
        “Duiven......” sprak Vos traag met opkomende belangstelling. “Duiven. Wat een mooi woord. Mijn duifje. Mijn postduifje. Hmmm. Mijn verrukkelijke postduifje. Mijn lekkerbekje.....”
        “Dat is een vis,” onderbrak Sjaak heer Vos, “een lekkerbek is een vis.”
        “Een vis, zeg je, Sjaak,” antwoorde Vos mijmerend. Vos begon toch weer de goede dingen van het leven voor zich te zien.
        “Een gebakken vis, om precies te zijn,” verduidelijkte Sjaak.
        “Nee toch,” zei Vos ontgoocheld, “gebakken? En dat met die hitte. O nee, daar moet ik niets van hebben. Ik heb liever iets koels. Mischien moeten we een postduivenpostkantoor beginnen.........”
        “Dat is werk, veel werk,” bedacht Sjaak snel, “en waar moeten we dat neerzetten? Bovendien, als jij die postduiven opeet waar moet de post dan heen?”
        “Ik dacht dat jij ook wel een duifje luste,” diende Vos Sjaak getroffen van repliek.
        “Ik heb nu toch liever een ijsco, onder deze barre omstandigheden,” gaf Sjaak te kennen. De vrienden verzonken in een zweterig zwijgen. IJsco’s zweefden voor het geestesoog van Sjaak. Hij kon ze zo voor zich zien maar er eentje grijpen was er niet bij.

        “Een koud kippetje zou er wel in gaan,” hervatte Heer Vos het gesprek, “al was het maar een kleintje.”
        “Koude kip!” riep Sjaak uit, “nou die weet ik wel te vinden. Gewoon in de super. Bij Albert op de hoek. Bakken vol. Diepvries kippen. Gekoelde kippen. Gemarineerde kippen. Ja, zelfs de kippen van boer Jansen liggen daar op de schappen. Het is een prachtig bedrijf, vol met goede dingen. En nog wat, het is er koel van binnen. Het is alsof je in een koelkast bent.”
        “Daar had je wel eens eerder mee kunnen komen aanzetten, vriend,” zei Vos op licht verwijtende toon. Vos sloeg een sjiek sjaaltje om, zette een zonnebril op zijn neus en zijn elegante witte zomerhoed op zijn hoofd. Kraaij borstelde zijn veren en mompelde tevreden dat geen kleermaker hier tegen op kon, tegen zo’n glanzend zwart-wit verenpak.
        “Puur natuur en prachtig op maat,” concludeerde hij, “en nu op weg  naar ons voedselpaleis.”
De maten slenterden op hun gemak het nabij gelegen Sloterdiep binnen, richting marktplein, waar onlangs een nieuwe vestiging van het  landelijke kruideniersbedrijf geopend was.
        “Vos,” begon Kraaij aarzelend, “je weet toch wel dat je in die winkel geld nodig hebt om dingen te kopen.”
        “Laat dat maar aan mij over Sjaak,” antwoordde Vos geruststellend, “ik heb al eerder met dat bijltje gehakt. Overal liggen de kansen voor het oprapen, als je er maar oog voor hebt,” begon Vos zijn praktische les in het verwerven van goederen zonder betaling. “Laten we maar eens binnen stappen.”
        De heren stapten met uitgestreken gezicht de zich voor hen openende deur binnen. “Mooi, toch,” mompelde Kraaij, “zoals we hier verwelkomt worden. De deuren gaan automatisch voor je open.” En hij begon een boodschappenkarretje voor zich uit te duwen.
        “Het is hier toch niet zo koel als ik dacht dat het zijn zou, geachte Kraaij,” klaagde Vos, terwijl het stel zich richting verpakte vleeswaren begaf. Ook de medeklanten begaven zich puffend en zuchtend van het ene schap naar het andere. 
        “Er hangt hier een vreemd luchtje,” gaf Vos op luide toon te kennen toen het duo bij de schappen en bakken naar de uitgestalde vleeswaren keek.
        “Je kan gerust zeggen dat het hier stinkt,” beaamde Kraaij.
        “Het is, dacht ik, tijd om de Inspectie op de Volksgezondheid voor Etenswaren hier over in te lichten,” deelde Vos op nog luidere toon mee. De klanten begonnen zich rondom het tweetal te verzamelen. Juffrouw Kwaak gaf ook op schelle toon haar mening te kennen. “Voor een vegetariër zoals ik ben is deze afdeling een doorn in het oog. Ook al is het geen directe familie het blijft toch pijnlijk om zulk prachtig gevogelte hier uitgestald en levenloos te zien liggen. Haar stem brak. “Hoe koud en harteloos.”
        “Ahem,” liet nu een in beroepskledij gestoken dame horen, “het is inderdaad zo dat het koelingssysteem even uitgevallen was. De koelkast draaide boven zijn toeren, heb ik me laten vertellen. De installateur heeft een steekje laten vallen, als u begrijpt wat ik bedoel. Waarvoor onze verontschuldigingen. Namens de bedrijfleiding natuurlijk. Maar we geven extra bonuspunten met korting, nou ja, om er toch positief kantje aan te geven. Met voetbalplaatjes.”
        Heer Vos keek de dame bedachtzaam aan. “Zou ik uw naam mogen weten?”
        “De naam is Slak Slotensnot, van de klantendiensten,”
        “Juffouw Slotensnot,” herhaalde Kraaij. “Best een bijzondere naam vind ik.  Heeft u hem van uw vader of moeder?”
        “Ik ben Vos,” sprak Vos, “van de consumentenbond Sloterdiep en ommestreken. Ik ben tot de gevolgtrekking gekomen dat er een vreemd luchtje boven de kippen hangt. En dit is dr ir Kraaij, van ons Laboratorium ter Voorkoming van Maag en Ingewandstoornissen.”
        “Wat heet,” grimlachte Kraaij. “Ja, ja, wij zijn ervoor om de consument te beschermen, eh, juist tegen voorvallen als deze. Wij testen het verdachte product op bacterien en schimmels. En juist in kippen komt de verschrikkelijke salmonella vaak voor. Wij zeggen altijd, eenmaal ontdooit, dan nooit meer bevroren. Dat is vragen om problemen. Het is eten of opgegeten worden, snapt u....,” eindigde Kraaij en keek de verschrikte juffouw streng en donker aan.
        “O hemeltje,” riep juffrouw Slotensnot ontsteld uit, “dat het zo ver heeft moeten komen! Dat dit juist mij overkomt. En ik zei nog, “Marinus, zou je dat wel doen?” Hij had de stekker er nooit uit moeten trekken. Daar is het allemaal mee begonnen.”      

        Heer Vos keek juffrouw Slotensnot achterdochtig aan. “Was het een ongelukje of was het met opzet?” vroeg hij terwijl hij haar veelbetekend aankeek. “Bij een ongelukje,” voegde hij er terloops aan toe, “dan kunt u de getroffen kippen discreet laten verdwijnen. Dat kunnen wij wel voor u regelen. Als u het expres heeft gedaan dan laten we een proces verbaal opstellen, nemen de bedorven waren in beslag en kunt u een forse boete krijgen. En het komt natuurlijk in de krant, niet waar?”
        “Natuurlijk was het een ongelukje,” riep juffouw Slotensnot verontwaardigd uit. “U denkt toch niet dat Marinus met opzet de stekker er uit getrokken heeft?”
        “Rustig mevrouwtje,” sprak Vos op geruststellende toon. “Dump de hele troep maar in zo’n afvalbak op wieltjes en zet hem daar buiten bij de dienstuitgang. Wij doen dan de rest wel..... 
En zo ging het ook. Juffrouw Slotensnot wierp met ijver de ontbindende voormalige diepvrieskippen in de afvalbak en duwde deze voortvarend naar buiten. Daar stonden Vos en Sjaak gereed om het mobiele vuilnisvat verder te verplaatsen, hetgeen zij ook onmiddelijk deden. Het was een forse klus want er lag nogal wat gevogelte in de plastik bak. Eenmaal buiten zicht van het personeel van de Super deed Vos natuurlijk zijn best om onderweg wat goedgespierde bekenden tot meeduwen te bewegen. Bullie de Hond en zijn troep gingen ervoor, beloning elk 1 x kip. Vos en Sjaak konden derhalve als heren op hun gemak huiswaards keren, terwijl de honden het zware werk verrichten. Thuis beland was het eten geblazen. Zij waren daar een hele tijd mee bezig. Tot zij zo vol waren dat zij hun ogen niet meer open konden houden. 

*  *  *
Kinderen, denk nu niet dat schavuitenstreken lonen. Want deze geschiedenis had nog een staartje, als dat het goede woord is. Dat van die salmonella was geen verzinsel, zoals onze maten Kraaij en Vos nog dagenlang moesten ondervinden. Zij konden het woord kip niet horen zonder in ernstige verlegenheid gebracht te worden. “Zullen we dan toch maar tot het vegetarisme overgaan?” vroeg Kraaij zich hardop af. En dit keer, jongens en meisjes, deed Heer Vos er het zwijgen toe.