19 september 2012

2.3 Per Spoor naar Krakow


Met Vos en Kraaij Oostwaards: Aflevering 3. De heren begeven zich als verstekelingen oostwaards in de nachtgoederentrein. Tot hun aangename verrassing treffen zij in een openstaande wagon Sjonnie de Mol aan. Deze ingenieur tunnelbouw is op weg naar Krakow waar de Olympische Spelen voor Dieren zullen plaatsvinden. Sjon haalt Vos en Kraaij over om mee te doen.......


Nadat Heer Vos en Gerrit Kraaij goed gemutsts de stationrestauratie van het station Arnheim verlaten hadden gingen zij op zoek naar de nachtgoederentrein richting het Oosten. Kraaij kende het station uit een vroeger, zwervend bestaan. De maten hadden derhalve weinig moeite met het vinden van het goederentrein remplacement. “Er hangen van die klapbordjes aan de wagons,” informeerde Kraaij Heer Vos, “en daarop staat waar de trein naar toegaat.”
      Omzichtig en voorzichtig om geen aandacht te trekken van wakende spoorwegbeambten liep het reisgezelschap langs de rijen treinen. Osnabrück, lazen zij. Roma. En toen:

Bestemming: Station Krakow.
Land: Polen / Polska.
Vertrektijd: 01.00 uur Vandaag.
Lading: 1 Koe met begeleiding. 

      “Deze gaat naar het Oosten,” fluisterde Kraaij opgewekt. “En kijk daar eens, de deur staat open!”
      De heren stapten kwiek naar binnen. Tot hun aangename verassing troffen zij op de vloer een laag stro aan. “Lekker warm en zacht,” becommentarieerde Heer Vos. “Die spoorwegen zorgen toch wel goed voor ons.” En vleidde zich neer om van een welverdiende rust te genieten.
      “Ik voel iets,” zei Heer Vos, “Er beweegt iets onder me.” De reizigers hoorden een piepende stem: “Waar komt dat drukkende gevoel vandaan? Als of er iets op me ligt! Ben jij dat Nellie?”
      En daar verscheen een beest uit het hooi. Kraaij en Vos zagen een klein hoofd met grote zonnebril en sportief hoedje rond zich turen. “Herken jij die stem?” vroeg Kraaij. “Ben jij dat Sjonnie?”

Plaatje 1. Een onverwachte ontmoeting.
      “Dat klinkt als Gerrit,” kwam het antwoord. “Dan zal die ongevoelige Vos wel op me gelegen hebben. Wat doen jullie hier?”
      “Wij zijn op weg naar het Oosten,” verklaarde Vos, “want het is daar beter. Het daagt daar, als je begrijpt wat ik bedoel.”
      “Ik ben op weg naar de Dieren Olympiade,” liet Sjonnie met enige trots weten. “Die begint over twee dagen, in Krakow. Ook wel Krakau genaamd, in het nederlands dan. Ik doe mee aan de onderdelen blindschieten en tunnelen. Tunnelen,” verklaarde ingenieur S. de Mol, “is alleen voor mollen. Blindschieten is voor iedereen met beperkt gezichtvermogen.”
      “Doen er ook kippen mee?” vroeg Vos met een uitgestreken gezicht.
      Sjon keek Vos achterdochtig aan. “Zoals je weet is de Dieren Olympiade een tijd van, en een gelegenheid voor, algemene dierenverbroedering. Het is een tijd waarin de dieren elkaar leren kennen zonder culinaire drijfveren. Het is dan ook een strikt vegetarische wedstrijd.”
      “Het is dus niet de bedoeling,” merkte Kraaij praktisch op, “dat de deelnemers elkaar op eten gedurende de Spelen.”
      “Inderdaad,” bevestigde Sjonnie, “zo zit dat, en daar wordt strikt de hand aangehouden. Overtreders worden streng gestraft.”
      “En wie is die Nellie,” wilde Vos weten.
      “Nellie Koe,” deelde Sjonnie mede. “Zij zou ook meedoen. In het onderdeel melkgifte. Ook heel handig voor onderweg. Altijd wat te drinken, met zo’n fraaie friezin in de bak.”
      “Klinkt goed,” gaf Vos te kennen, die ook wel een slokje lustte. “Ik denk, Gerrit, dat wij ook maar eens een kijkje in Krakow moesten nemen.
      “Je kan je zelfs ter plekke inschrijven,” vertelde Sjon. “Het zijn zogenaamde open spelen. Niks geen gedoe met commissies of committees. Zolang je maar goed bent in één van de onderdelen en de minimum standard haalt. Zo is er het nummer schoonspringen uit de boom. Echt iets voor jou Kraaij! Je laat je vallen, doet onderweg wat fraaie toeren zoals de enkele of dubbele salto, al dan niet met gedraaide hoek, en op het laatste moment spreid je je vleugels om alsnog zacht te landen. Niks voor een mol natuurlijk,” voegde Sjon er aan toe. “Oja,” bedacht Ir de Mol, “Vos kan natuurlijk heel goed meedoen in de afdeling staart trekken. Dat is een reuze spannend onderdeel waarbij de staarten van twee dieren met een touw aan elkaar gebonden worden, en dan gaat het erom welk dier de ander over de streep kan trekken.” Vos keek zuur want aan staart trekken had hij geen goede herinnering. (Terzijde: beste lezer, lees hier meer over in het verhaal Heer Vos Gaat Ondergronds, te vinden in deel 1).
      Buiten klonk gefluit en de trein maakte wat schokkende bewegingen. “Het ziet er naar uit dat we Nellie wel kunnen vergeten, Zei Sjon spijtig, “ Dat is wel jammer want deze wagon was eigenlijk voor haar. Zij staat internationaal bekend om haar fenomenale melk afgifte!”
      Vos glimlachte. “Het zit ons mee,” merkte hij op, terwijl de trein zich in beweging zette. “Is het niet zo, geachte Gerrit en ingenieur de Mol, dat wij in feite de verzorgers zijn van olympisch kandidate Nellie, die echter nog niet in de wagon geklommen is. Maar wat niet is, kan nog komen nietwaar?”
      “Ik dacht niet dat jullie bij de verzorgersequippe behoorden,” besloot Sjon terwijl de trein op gang aan het komen was, “maar nu jullie hier toch zijn kunnen jullie net zo goed blijven zitten. Ik kan zelf ook wel enige begeleiding gebruiken,” voegde Sjon er aan toe. “Met Nellie kon ik toch wel wat beter uit de poten.”

Wordt vervolgd..........


© Zamfactor Ltd. 2013. Alle rechten voorbehouden.

26 augustus 2012

2.2 Ondeugd in de Stationsrestauratie


Oostwaards met Vos en Kraaij: afl. 2. Waarin louche taferelen uit de stationsrestauratie te Arnheim. Deze aflevering bevat wat in goed nederlands adult content heet. 18 + dus. Kinders, laat je ouders het volgende verhaal niet niet onder ogen komen! Het kan ze op verkeerde ideeën brengen!


Lezers, gegroet! In de voorgaande aflevering zagen we onze antagonisten naar het oosten vertrekken om een nieuw leven te beginnen. De eerste stap was per bus naar het station te Arnheim om vandaar met de nachtgoederentrein verder te reizen. In de bus ontdekt een vriendelijke dame dat de als hond vermomde Heer Vos niet over een halsband en penning beschikt. Zij besluit Heer Vos mee te nemen naar het Opvang Centrum voor Dakloze Honden....... 

Fig. 1. Vos in de bus met de Vriendelijke Dame terwijl Sjaak een oogje in het zeil houdt.

Heer Vos blikte door het raam van de bus en zag tot zijn opluchting dat het openbare vervoermiddel inmiddels Arnheim binnen gereden was. 
      “Nog twee haltes, mijn hondje,” sprak de vriendelijke dame, “en dan zijn we er. Vandaar is het maar een minuutje lopen naar mijn huis. Je zal het daar reuze leuk vinden. Daar is nog een hond, een echte duitse herder. Een grote goede waakhond. Nee, je hoeft nergens bang voor te zijn.”
    Op dat moment werd er op het raam getikt. Heer Vos zag het hoofd van Kraaij die ondersteboven met zijn snavel tegen het raam tikte.  Vos seinde met zijn poot dat hij naar buiten zou stappen. En inderdaad, bij de volgende halte glipte hij razend snel na de laatste uitstappende passagier naar buiten. Zowel de busconducteur als de vriendelijke dame hadden het nakijken.
      “Zielig toch,” zuchtte de dame, “Altijd maar op de vlucht moeten zijn, omdat je geen hondenpenning hebt......Tja, dan heeft mijn Bello het wel een stuk makkelijker!”
      “Mevrouw,” deed de conducteur zich melden, “dat mag dan wel zo wezen maar ondertussen betalen die clandestiene honden mooi geen belasting. Uiteindelijk hangen ze hier rond op onze kosten. En stelen doen zij ook nog.”
      “Geen wonder,” antwoordde de dame, “zonder hondenpenning kunnen ze nergens aan de bak komen. En als ze dan het geluk hebben om in een Opvang Centrum voor Daklozen terecht te komen, dan is het ook maar voor twee weken. Ik hoef u niet te vertellen wat er daarna met ze gebeurt, wel?" 

Op weg naar het station deed Vos verhaal van zijn wedervaren in de bus. “Het is toch wel een voorrecht om gevleugeld te zijn,” verklaarde Kraaij, “niks geen penningen en halsbanden om je nek.”
      “Ik heb honger gekregen, van al die besognes” merkte Vos op, terwijl het stationsgebouw in het zicht kwam. “Laten we eens kijken wat de stationsrestauratie te bieden heeft. En het is toch te vroeg voor de nachttrein.”
      De stationsrestauratie was een wat groezelig lokaal waar zwervers en dronkaards zich vaak ophielden. De restaurateur had, om reizigers en niet-reizigers te onderhouden, een grootbeeld televisie in de ruimte geplaatst; keurig in een metalen raamwerk ter voorkoming van diefstal. Heer Vos had moeite om de aandacht van de ober te trekken want ook deze was geheel en al verdiept in wat het scherm te bieden had. 
     “Ober!” kefte Heer Vos op luide toon, “Twee maal kippensoep met drum sticks en patat!”
      De ober, ene Joep de Beer, keep Vos verstoord aan. “Vriend,” voegde Joep Heer Vos toe, “in deze ruimte wordt niet geschreeuwd. Hier houden we het beschaafd.” En slofte naar de micro-wave om de gevraagde etenswaren op te warmen.
      Nu pas konden Heer Vos en Kraaij zich neerzetten om, met het opgewarme voedsel voor zich, te samen met de andere bezoekers naar Het Scherm te kijken. Tot hun niet geringe verbazing zagen ze een half blote dame vanuit het scherm lonken die zei: “Paps, wil je ook eens ondeugend zijn? Maak dan een afspraak met een dame die daar ook zin in heeft! Daar zijn er velen van, ook bij u in de buurt. NetSex is u gaarne van dienst met de volgende telefoonnummers. Ook speciale diensten voor gehandicapten en bejaarden! Bel NetSex voor nette sex. U zult er geen spijt van hebben!” besloot de half blote dame de buisreclame.
      “Zo te horen hebben ze niets voor dieren,” sprak Kraaij teleurgesteld.
      “Dat komt nog wel,” stelde Vos Kraaij gerust.
      “Wil jij niet eens ondeugend zijn, Vos?” vroeg Kraaij.
      “Ik ben altijd al ondeugend, dus wat is het verschil?” gaf Vos te kennen. “Trouwens, ik ken die hele dame niet. Waarom denk je dat zij van boven geen kleren aan heeft?”
      “Misschien is zij ondeugend aan het doen,” opperde Kraaij. “Zij lijkt wel wat op de vrouw van Boer Met Jansen.”
      “Nu zal je het hebben,” riep Vos getroffen uit. “Denk je dat Met (van Methusalem; de voornaam van Boer Jansen) weet dat zijn ega op de teevee half naakt naar mannen zit te lonken? Heerlijk soepje trouwens, en die drumsticks mogen er ook zijn. Kraaij, neem jij mijn patat maar, ik houd het liever bij kip.”
      Een aangeschoten zwerver was geraakt door de verleidelijke reclame en begon luidkeels te zingen: “Ik wil zo graag ondeugend zijn, maar ik heb jouw nummer niet.”
      Joep de Beer greep attent in. “Bek dicht, dakloze, anders flikker ik je de tent uit. Dit is een beschaafde stationsrestauratie zonder kapsones. Begrepen?”
      Heer Vos en Sjaak maakte van de gelegenheid gebruik om er stilletjes tussen uit te knijpen. “Die botjes kunnen ook wel mee, Kraaij,” raadde heer Vos aan, “je weet nooit hoe lang het duurt voordat we weer een goede maaltijd kunnen genieten. Laat de rekening maar op tafel liggen. Misschien dat iemand anders daar nog iets aan heeft. En nu op weg naar de trein!”

Wordt vervolgd....


© Zamfactor Ltd. 2013. Alle rechten voorbehouden.

18 augustus 2012

2.1 Op Weg naar het Oosten


Heer Vos en Sjaak Kraaij zoeken het Oostwaards: Aflevering 1. Heer Vos wil een nieuw leven oostwaards beginnen. De eerste stap die kant uit is per bus naar het station te Arnheim. Heer Vos glipt als keeshond vermomd het voertuig binnen. Zijn maat Sjaak Kraaij legt de route in zijn natuurlijke plunje op het dak van de bus af. Door toedoen van een vriendelijk dame in de bus dreigt Heer Vos in het Opvang Centrum voor Dakloze Honden terecht te komen......


Heer Vos staarde droefgeestig het hem zo vertrouwde vergezicht in vanaf de top van de Bovendoornsche Heuvel. 
      “Mijn leven is mislukt,” vertrouwde hij zijn maat Sjaak Kraaij toe, “in al die jaren ben ik er niet in geslaagd om ook maar één kip uit boer Jansen’s kippenparadijs te verschalken. Ik heb het ondergronds geprobeerd, vanuit de lucht en zelfs met bruut geweld door het hek heen. Het is allemaal misgelopen. Ik moet hier weg. Misschien dat het elders beter is. Mijn horizon vergroten. Verleggen. Een nieuwe uitdaging aangaan.”

       “Je wil toch niet zeggen dat je geen kippetje meer lust,” vroeg  Sjaak achterdochtig.

      “Niet meer, en niet minder,” antwoordde Vos gelaten. “Het zal me een worst wezen. De vraag is: Waarheen? Welke richting moet ik inslaan om mijn leven, ach hoe moet ik het zeggen.......”
      “Een nieuwe wending te geven?” probeerde Kraaij behulpzaam.
      “Zoiets, ja,” mompelde Heer Vos.
      “Voor zover ik de richtingen vanuit de lucht heb kunnen bekijken zit het zo,” begon Sjaak Kraaij uit te leggen, “als je naar boven gaat,”
      “Naar het noorden, bedoel je?” onderbrak Vos.
      “Naar het noorden,” beaamde Sjaak, “nou, als je dat lang genoeg doet dan kom je op de noordpool. Daar is alleen maar sneeuw en ijs en kou.”
      “En hoe zit het met de pinguins,” vroeg Vos hoopvol.
      “Die zitten aan de zuidpool, de andere kant uit.”
      “Dat zouden we dus kunnen proberen,” overwoog Vos.
    “De Zuidpool is héél ver weg,” gaf Sjaak te kennen. “En bovendien, voordat je op de zuidpool komt moet je eerst door de woestijn. De Sahara. Het is daar overdag bloedheet en er is geen water. Alleen woestijnvossen kunnen dat aan. Nederlandse vossen komen er nooit doorheen. Tenzij op een kameel onder begeleiding.”
      “Ik op een kameel,” zei Vos bedachtzaam. ”Ik weet niet of ik dat wel zie zitten. Lijkt meer op een Fata Morgana, als je begrijpt wat ik bedoel.” (Terzijde: Jongens en meisjes, een fata morgana is een moeilijk woord voor een optische illusie veroorzaakt door verticale warmteverschillen in aangrenzende luchtlagen).
      “Eerder een fatale morgana,” als je het mij vraagt,” beweerde Kraaij, die ook het vliegen in een dergelijke hitte niet zag zitten. “Dan ligt de zee in het westen,” vervolgde Kraaij. “Duizenden kilometers water. Dat is niks voor een Kraaij. Die zijn daar niet op gebouwd. Wij zinken, waar anderen drijven. Zoals de Albatros.”
      “Begrijpelijk," erkende Vos, ”en hoe zit het met de andere kant van het westen?
      “Oh, het oosten bedoel je?”
     “Uiteraard, het oosten. Het verre oosten, het midden-oosten, gewoon als het maar oost is......”
   “Dat is allemaal land. Duizenden en duizenden kilometers land. Duitsland, Rusland, Mongolie, China. Met van alles er boven en er onder.” Kraaij zweeg bij het voorstellen van deze immense landenmassa.
    “Mm,” mijmerde Vos, “het lijkt mij wel wat, die kant uit. Oostwaards. Het zijn wel afstanden niet?"
      “Het vervoer?“ vroeg Kraaij zich af. “Hoe moet dat nu? Zelfs voor een vliegende kraaij is het een heel fors eind. Voor een loopse vos is het niet te doen.”
      “Niet nodig, dat vliegen of lopen,” bedacht Heer Vos. “Wij gaan liften.”
      “Liften,” herhaalde Kraaij ongelovig, “Wie neemt ons nu mee? Een vliegende Kraaij en een Vos die zijn leven een nieuwe richting wil geven?”
     “Geen probleem,” beweerde Vos voldaan. Hij had ervaring in het liften. “Wij gaan per spoor naar het oosten. Wij nemen gewoon de goederentrein. Met name de nachtgoederentrein. In goederentreinen heb je geen kaartjes controle. Je moet je onderweg gewoon gedeist houden. Als je geluk hebt kom je in een trein terecht die etenswaren  vervoert. En als je pech hebt dan spring je er gewoon uit. Zo gaat dat.”

*   *   *

De heren besloten nog diezelfde nacht te vertrekken, per trein dus, en moesten zich derhalve in de namiddag naar het bijzijnde station begeven. Alvorens tot deze ingrijpende stap over tegaan moesten er belangrijke Voorbereidende Maatregelen genomen worden. Allereerst was het tijd voor een hartige hap. “Ik heb nog een pakje kippensoep,” deelde Kraaij mee, “dat kan nu wel op. Daarna zien we het wel.”
      Dan was het tijd voor geschikte kledij. “Het lijkt me handig als ik voor de gelegenheid mijn hondenpak aantrek,” besloot Vos. “Onze reis brengt ons onvermijdelijk in nauw contact met allerlei dieren. Ook dat tweebenige dier dat mens heet. En mensen houden niet van vossen, maar wel van honden.”
   Het hondenpak bestond uit een sportief jasje met bijbehorende pet dat vaak door keeshonden gedragen wordt. Het jasje had een vrolijk maar toch stemming ruitjespatroon. Vos trok het jasje aan, zette de bonte boerenpet op en, voila, hij was door deze simpele ingrepen niet van een echte keeshond te onderscheiden. Kraaij verklaarde eens te meer dat hij van nature goed in de veren gestoken was en derhalve geen aanvullende of verhullende attributen van node had. Vos gooide de ingangen van zijn vossehol dicht. Gesterkt door het smakelijke voedsel togen de heren nu goed gekleed en welgemoed op reis.

Heer Vos op Weg naar het Oosten
in het gebruikelijke plunje van de keeshond.


Het eerste doel was het station te Arnheim. Per bus. Vanuit Arnheim vertrekken dagelijks vele goederentreinen oostwaards. De Baarnsche Bossen, het domein waar Vos en Kraaij vertoefden, lag niet ver van Arnheim. Heer  Vos en Kraaij hadden talloze keren de bus richting Arnheim zien vertrekken van de halte tegenover de kippenboerderij klasse 2A van boer M. Jansen. 
     “Wij doen dat als volgt,” verklaarde Vos, “Jij gaat op het dak zitten en ik sluip naar binnen met de passagiers mee. Binnen verschuil ik me dan. Tot het eindpunt van de rit.”
     En zo deden ze dat. Heer Vos glipte in het halfduister verscholen tussen de instappende passagiers naar binnen. Hij plaatste zich braaf naast een dame waarvan hij vermoedde dat zij op honden gesteld was. “Braaf hondje,” sprak het vrouwtje dan ook toen Heer Vos haar met glanzende ogen aankeek en zijn bek op haar been liet rusten. Zij aaide de zwijmelende Vos over de nek – zijn hoofd en bovenlijf waren immers onder pet en jasje verborgen. “Ja,” sprak de hondenliefhebster tot zichzelf, “keeshonden zijn o zo slim. Bijna net zo slim als een vos.” 
      Heer Vos bracht een instemmend kefje ten gehore.
      “O jij verstaat wat ik zeg, niet?” vroeg de dame vriendelijk. “Waar is je baasje? Eigenlijk hoor je in de bus aan de lijn gehouden te worden.” En zij speurde naar een passagier met een hondelijn. “O jeetje, ik zie dat je ook geen halsband met penning hebt. Je bent toch niet toevallig een zwerfhond? Heeft je baas je ergens op een verlaten plek uit de auto gegooid? Of ben je weggelopen?”
      De loop van het gesprek beviel Heer Vos niet. Als hij ergens een henkel aan had dan was het wel een halsband, en aan de lijn gehouden honden waren een doelwit van spot van onze Vos. “Pak me dan, als je kan,” was een geliefd spelletje van deze vrijbuiter, maar dit was iets geheel anders.  
      Het vriendelijke vrouwtje wist van geen ophouden. “Misschien dat ik je dan toch maar mee naar huis moet nemen, al is het maar voor één nachtje. Dan breng ik je morgen gezellig naar het Opvang Centrum voor Dakloze Honden. In "De Mensenvriend" zorgen ze reuze goed voor weggelopen of verlaten beesten. De verzorgers gaan je met zeep wassen, ontsmetten je, spuiten de vlooien en teken er uit, geven injecties tegen Alle Honden Ziekten,  en je krijgt natuurlijk een goede hap biologisch verantwoord eten. En als dat allemaal gebeurd is dan ga je in een grote kooi met je soort- en lotgenoten. Dan heb je ook nog passend gezelschap.”
    Dit scenario beviel Heer Vos allerminst. “Hoe kan een vriendelijk iemand toch zo wreed zijn?” vroeg hij zich af.
    (Terzijde: Vossen en honden hebben een moeilijke verstandhouding. Aan de ene kant zijn ze aan elkaar verwant en beiden houden er van om achter de konijnen aan te zitten. Soms kunnen zij elkaar niet uitstaan. Vossen hebben honden nooit hun deelname in de vossenjacht vergeven!).

Zal Vos in het Honden Opvang Centrum “De Mensenvriend” belanden of zijn reis zoals voorzien kunnen voortzetten? Daarover meer in de volgende aflevering!



© Zamfactor Ltd. 2013. Alle rechten voorbehouden.





07 april 2012

3. Taking Flashy out for Breakfast


Mouseville 3. UBC (Ugly Black Cat) persuades fleshy Flashy to have breakfast with him at Uncle Tom’s Cabin. Scary Mouse, her fiancée, is alarmed by Sweep “Box” Mouse who tells him that a black cat crossed his trail; the very same cat that he saw coaxing Flashy towards the seedy river harbour area. Scary and Box speed to the rescue of Flashy and forcefully open the door of Uncle Tom’s Cabin only to ....... Reader, that is as far as I can go in this trailer. Read for yourself how all of this ends!

UBC – as Ugly Black Cat usually was called – cheerfully let the precious coins jingle that Hank had paid him for the fish. UBC was good in catching fish without getting caught. Hank always was in need of fresh fish for his exclusive Fish & Dish restaurant. UBC did his fishing at night and often in the very Pond itself. At night it was near impossible to see UBC and that made it safe for him to poach the great and protected fish of The Pond. It was all very convenient. The Fish & Dish was situated at the border of The Pond; there was little in the way of transport and loss of time. Hank indeed could say his fish was always fresh, though his manner of procurement was kind of smelly.

UBC happily hummed a song he had picked up at the notorious bar-restaurant-disco The Cats Den. “No pay no lay, honey,” he crooned with his crooked voice, even scaring the crows away. A good breakfast ‘d be more than welcome, he mused, continuing his pleasurable stream of thought. Who says us black cats are too lazy to work? And he jingles the coins again. He spotted Flashy ay the other side of the pond. She has an early morning cleaning job at Hubert’s Cheese Palace.
      “Are you done Flashy?” he called out to her.  “You look great today” he added admiringly. What a piece he thought to himself.
      “It is done, UBC.” she replied reservedly. Indeed, under the Universal Rights (see episode 2) cat and mouse are to leave each other alone. But in practice mice are suspicious of cats, and in particular of UBC.
      “Do you know Flashy, that I truly admire you. Your figure makes my mouth water.”
      “I can’t say the same about you,” Flashy replied tartly.
      “Come over here,” pleaded UBC in his nicest voice. “I have got something to show you. Something you like.
      And Flashy, curious, walked over.
      “Sit down,” urged UBC jingling his coins.
      “Just for a sec,” replied Flashy. “Got to go home for breakfast.”
      “Breakfast, eh,” repeated UBC. “What a coincidence. That is just what I was thinking about. I know a great place for breakfast. Ever been in Uncle Tom’s Cabin?”

There are some things in life that Flashy truly liked. Dining & wining, money, fashion are the things that make her go. This morning she was short of cash and also short of food. Those circumstances really fuel her graving for luxuries.

Flashy, to UBC’s surprise, agreed to be taken out for breakfast and UBC coaxed her along to The Cats Den. As they entered Flashy looked disapprovingly at the sordid barroom. “I don’t think I want to go in here,” she said decidedly and stepped back.
      “Don’t be misled by appearances, miss Flashy,” mewed UBC, “this barroom is just for the common folks. Not for special visitors like you. Uncle Tom,” UBC called out, “is the cabin free?”

      Uncle Tom, the manager and owner of The Cats Den, is a huge Tomcat; still black though with some grey in it. The Den indeed has an exclusive luxury room for what Tom calls his Very Important Thugs (VIT’s). This room is known as Uncle Tom’s Cabin. Here the wealthy low life of Mouseville gathers to forge its nefarious plans, or for entertainment that cannot stand the light of day. The room is soundproof, has a very well stocked bar, an early warning system, a secret exit and whatever you want that money can buy.

      Uncle Tom puts up a big smile. “Have I not seen you before, somewhere, miss Eh....”
      “I am Flashy,” Flashy replied curtly, “and I don’t think we have met.”
      “Not in the flesh, I’d say,” purred Uncle Tom,” But have I not seen you on the telly? Some fashion show perhaps? A video clip?
      “Could be,” replied Flashy seemingly not interested.
      “Must be,” insisted Uncle Tom, “Was it not in that brilliant programme “Upcoming Stars That Shine”!? Not so modest dear Miss! We know that one day, and soon it could be, you’ll be the talk of the town! Let me now show you our brunch special!” and with some pomp stretched out his paw and said “Voila!” as he opened The Cabin’s doors.
Scary Mouse had been looking for Flashy for some time when he was called over by his friend Sweep “Box” Mouse. Sweep works for the Municipal Cleansing Department and his territory is The Park. Outside sweeping hours he fancied boxing, and was a good amateur boxer indeed.
      “Been doing this for donkey’s years, Scary,” he spoke gravely, “and there’s no improvement in it. They go on producing filth. Especially at Hank’s Fish & Dish. There’s always filth and dirt around that place. Fish heads. Fish tails. Fish bones. You name it, anything fishy” he muttered indignantly. “No wonder,” he continued his litany, “that a black cat crossed my trail. Ain’t superstitious,” he repeated, “but a black cat crossed my trail. It was that miserable UBC. And he was chatting with that adorable Flashy of yours. He was showing her something; don’t know what, something shiny and jingling. Coins perhaps. And then they took off. Went somewhere – that way, to the river harbour.”
      Scary paled. “What!” He cried out: “A black cat took off with my girl!” He jumped on his motor bike with Box in the sidecar and roared to the river harbour.
In Uncle Tom’s Cabin Flashy and UBC are now seated at a posh dining table. “What can we serve you with, delightful lady?” inquired Uncle Tom dressed in his fine waiter’s suit.
      “I’d love a cappuccino,” replied Fleshy, “and some French rolls with a platter of cheese.”
      “Pleasure ma’m,” Uncle Tom confirmed and turned to UBC.
      “And what shall it be for you, sir?”
      “Oh, the usual,” replied UBC casually, “but bring me an extra sharp knife and don’t forget the salt and hot pepper. I like it a bit spicy.”
      “As you wish UBC,” grinned Uncle Tom agreeably, “it’ll be here in just a second.”
      And indeed Uncle Tom returned almost immediately. He placed an empty plate in front of UBC, with a very sharp knife at one side; and salt, hot pepper and tooth picks at the other.
      “Where’s your food UBC?” wondered Flashy.
      “It’s coming soon......., very soon,” replied Uncle Tom, “may I now invite you to position yourself nicely on this plate, dear lady.” And pointed to UBC’s empty dish.
      “What for,” cried Flashy indignantly and frightened.
      “It’s only for a short time,” soothed Uncle Tom and bowed over to lift Flashy out of the chair she was sitting in.
      “Don’t you dare!” she screamed, and screaming she did very well. It saved her life. A sound proof door could not stop her voice.
They must be at The Cats Den, shouted Scary and parked right in front of the bar-restaurant-nightclub. They ignored the sign at the entry that said “RING HERE. Right of Catmission reserved.” They burst into the barroom – and saw that all was empty. Out of the loudspeaker came the song “No Money, no Honey.”

      “Are we in the right place? Where could she be?” wondered Scary. And just as his eye fell on the sign that said PRIVATE. KEEP OUT!! he heard a terrible scream, a scream which he immediately knew to be from his fiancée Flashy. “She must be behind that door Box, let us go!” and the friends busted in fiercely.

What they saw was utterly shocking. Uncle Tom was busy lifting the struggling Flashy so as to put her on UBC’s plate. UBC was readying himself for the big feast by running his paw lightly over the knife’s edge and saying “I like it sharp and snappy.” Box jumped on the table and delivered with the speed of lightning a right hook at Uncle Tom’s left eye. Uncle Tom cried out of pain and let go of Flashy. Scary got hold of a tooth pick and pricked it right in UBC’s bum. As UBC jumped up Box delivered a tremendous blow on his nose. “I like it hot,” announced Scary now sprinkling hot pepper over both knocked down cats. Flashy moving towards the door before exiting kicked UBC with her stiletto heeled shoes in a spot where it really hurts. “You ugly cheats,” was all she had to say as she turned her back to the cats that now were sneezing violently and in tears. “It was a pleasure to meet you gentlemen, but now it is time to say goodbye” spoke Scary. “UBC, if I see you ever again with Flashy.......... I’ll show you what a real battering looks like, you ugly thing!

© Zamfactor Ltd. 2013. All rights reserved.

27 maart 2012

2. Mouseville, Mousevilliers and Universal Rights



Mouseville issue 2: A brief history of Mouseville and a reassurance for the reader wishing to visit this extraordinary place.  The Universal Rights of Mouseville and All of Those in It, adopted in the year 1864, says in clause 1 (indeed the first clause!) “Thou shall not eat thy neighbour.” Indeed, if you want to do business you should not be eating your customers, and certainly not at first sight!

It is useful and illuminating, dear reader, now that you have met Scary and Flashy Mouse, to get to know the place they live in and the kind of society they have. 
Mouseville was not founded by a mouse, as you might perhaps think. Neither is Mouseville only for mice. The founding father of Mouseville was Moose de Villiers. Moose, sometimes called elks, belong to the deer family and are amongst its largest members, like the reindeer or eland. Moose de Villiers was a traveller, explorer and writer. His most famous book is titled “The Moose Who Came in out of the Cold.” In this classic he describes his daring trek from the North American polar region via the Bering street all the way to Scandinavia and then down south to Faunia and its temperate climate. “I hated the cold,” he says in this book, “and simply was looking for warmer pastures.”

Moose, as far as moose go, was small. His friends teasingly called him Moose the Mouse, or just Mouse, and his estate came to be known as Mouseville. It is the old heart of modern Mouseville. The manor now is the city hall; part of its former moat is The Great Pond; and Animal Park once was the meadow where Moose liked to walk about and do his grazing.

The inhabitants of Mouseville are known as Mousevilliers, or, briefly, Villiers. They do not like it if you pronounce Villiers as villeers. Say something like “viljay”, pronouncing the “j” as in yoyo, and you’ll be good buddies with them.

Mouseville is located at the junction of the Great North Road and the Great East Road. The settlement developed into a bustling trading centre. Its most prominent inhabitants are a dozen old merchant families. The Mousevilliers, because of the trading business, had learned to deal with animals of all sorts. Mouseville had gained a reputation in Greater Faunia for tolerance and inter-animal-peaceful-coexistence. The latter had not come easy. Put a cat next to a mouse and the cat naturally shall say: “Hi, good to see you for breakfast,” and not “Good morning brother mouse, let the day bring many blessings to you, your family and a long life.” Cats tend to shorten the life of a mouse. On the other hand, if you want to do business you should not be eating your customers, and certainly not at first sight. Some animals, despite all the emphasis on animal pluralism – as this thing of living together of all sorts of animal species sometimes is called - are out of bounds in Mouseville and Mouseville county. All the big cats are out. The business of putting a lion next to a sheep did not work in Mouseville, as far as the sheep was concerned. Same with the big sharks. There is no way a shark can say no to the carps that rightly made The Great Pond of Animal Park a major tourist attraction. Same problem with crocodiles. Elephants, rhino’s and hippo’s require special permits – they simply do not fit in the Mouseville scale of things. All these animals, by the Mousevilliers, are considered Wild Life, and should spend their time in appropriate territories.

The adoption of The Universal Rights of  Mouseville and All of Those in It of 1864 is a milestone in the history of Mouseville. It is both declaration and legislation; and made the consumption of one Mouseville citizen by another a crime. The profound preamble of the Universal Rights became world famous. “Animal is born free, and everywhere he lives in fear and fetters. One animal thinks himself the master of others, but remains more of a slave than they are.” In the same year Vivere et Vivera, “Live and let Live,” became the motto of Mouseville county.

Animal Park, usually just called The Park, is a favourite place for the Mousevilliers to relax and socialise. In the middle of The Great Pond, usually just called The Pond, is a tiny island and on that island is the famous statue of Moose de Villiers. It had been constructed by the great Rodin who, in this fine piece of marble, presents Moose having a Janus head: one head facing north where his origins lay; the other head facing south where his desires had been.

The Park has two fine restaurant/snack bars. One is Hank’s Fish & Dish, the other Hubert’s Cheese Palace. Needles to say that cats prefer the Fish & Dish, and mice the Cheese Palace. Both eating places are at opposite sides of The Pond, and that made very good sense, just in case cats would forget The Declaration of the Universal Rights of Mouseville and All of Those in It; and especially the clause that says: “Thou shall not eat thy neighbour.”

This famous clause, which sets Mouseville apart from life in the wild, and indeed is the foundation of its civilisation, did have a curious effect on the social geography of the town. Cats, for example, do not live next to mice. Cats, and in particular its mean members (of which Ugly Black Cat or UBC is the meanest), would wink at each other and whisper: “Mice are not my neighbours!” Ignoring, of course, clause 2 of the same very Universal Rights which says: “Al creatures of Mouseville are thy neighbours and thou shall respect them.”
*  *  *

 In the next episode you’ll see a horrifying example that shows how thin the artificial skin of civilisation can be. Fortunately, dear reader, the same story also shows that, in the end, Good prevails over Bad; or should I say Uglyness?


© Zamfactor Ltd. 2013. All rights reserved.

17 maart 2012

1. Spinning in The Swim


Mouseville. Issue no 1: Flashy and Scary Mouse go for a dive.

It was a Saturday afternoon. Flashy mouse and her boyfriend Scary Mouse were hanging out at snack bar “The Cheese Palace.” It was their favourite spot for hanging out; beautifully located right in the centre of Animal Park, bordering on its famous pond.
      “I am not really enjoying this,” sighed Flashy, taking a slow bite of her Gouda, “the heat is killing me.”
      “Need to cool off, eh,” came back Scary. “Where would you like to go to?”
      “Why not to The Swim,” suggested Flashy. “It’s a fine day for a dive, and they’ve got a lovely palm beach and tropical restaurant.”
      The Swim was the popular name for “The High Caribbean Swimming Pool and Resort Centre” and was a fine place indeed. It was known for its diving tower and exquisite drinks.
      “Hmm,” answered Scary pensively. He was better at sipping than swimming. “It is better for a mouse,” he used to say, “to put the drink into his body, than the body into the drink.”
      “Be a sport, Scary,” urged Flashy, “Let’s be off.....”
And that happened. In most cases Flashy got what Flashy wanted. They went to The Swim, bought tickets, put on their swimming outfits and, as Scary insisted, did a sip before the swim. A Caribbean High Ball made him feel better, he declared, and now he was ready to join Flashy up the diving tower. Scary, dear reader, was named Scary NOT because he was easily scared, but because he easily scared others. He was a daredevil of sorts, but with exceptions. Diving from a diving tower was one of these.
      With Flashy things were different, when it came to diving from the diving tower at The Swim. She enjoyed the admiring looks of her fellow swimmers, and for good reason. Flashy, well, was kind of fleshy, and of a nice kind. You know, she was not voluptuous, she did not look like a meat ball, and attractive she was for sure. She went up the stairs first. Scary followed, increasingly reluctant as she went higher and higher. She skipped platform number 1, the lowest; she skipped platform number 2, the medium one; and came to a halt at platform number 3. That’s as high as the tower was. Slowly she tripped to the end of the diving plank, did a little jump to get the board into motion and on the rebound elegantly sailed through the air to land noiselessly into the water. Scary had been watching all this with speechless admiration. “What a girl,” he thought, “now what about me?” He was in great trepidation.
      “That was a good jump, was it not?” Scary heard a husky voice say behind him. The voice belonged to David Frog, who was keen to show the world, or at least that part of the world that had gathered at The Swim, that when it came to diving and jumping frogs simply outdo any other creature. “Move brother,” spoke David in an encouraging tone to Scary who now was in the grip of a trembling fear. “Let me help you,” said David kindly, and gave Scary a firm kick in the butt that sent our hero tumbling through the sky towards the water. He rolled over and over until he hit the water that now stopped the rotational forces that had kept him spinning in his diving mission. Weary he climbed out of the pool where he was warmly received by an admiring Flashy.
      “Scary,” she cried, “I did not know you could do this. All those spins! It was great. And your landing! What a splash! Wow!”
      Scary smiled modestly, still dazzled by the turn of events. “Well,” he said honestly, “diving really is not quite my thing, but once you get into it, it really turns you on.” Perhaps he was thinking of the Caribbean High Ball that he now fancied to sip at. On the way to the bar they passed David Frog.
      “Need another kick in the butt, mate?” winked David as he walked away from the happy couple.

© Zamfactor Ltd. 2013. All rights reserved.